IX.
Hoofdstuk.
L.
Tuf cm.
Bruine.
PI. LV.
*>g- Svoorgaarden
, verfchilt, geeft Catesby , zo ’t
fchynt, de Afbeelding. Die men in ’t Sweedfch
Kabinet heeft,is bruin en Afchgraauw gewolkt;
van onderen wit en bruin bont. Hy klimt by
de Beenen op., en ftrengelt zig daar om. Ver*
fcheide Adderflangen heb i k , die in Kleur en
getal van Buikfchilden veel naar deezen o f den
voorgaanden gelyken.
(50) Adder met 149 Buikfchilden en 1 1 7 Staart-
fcbubben } te J'amen 2 66.
’t Getal der Staartfchubben i s , in deeze,
even als in de Hemelfchblaauwe Adder , zeer
groot naar reden van de Buikfchilden. Volgens
de aangehaalde Afbeeldingen van Se b a , zouden
de waare Slangen, die men aan Efculapius
toewydde , tot deeze Soort behooren. Omtrent
de Menfchen zyn deeze Slangen zeer zagc-
zinnig en doen dezelven'zelden leed, dan getergd
zynde: maar omtrent het Gedierte zeer
verflindende , en alles wat zy vatten moet,
wegens de haakigheid hunner Tanden, de Keel
door. Z y fnuffeleD en ruiken eerft wel, en befchou
(50) Coluber fufcus. Mnf. ^4d. Frid. I. p. 32. Tab.
XVII. fig. i. Anguis JEjculapii, Americanus, ex Panama*
S eb. Muj. II. Tab. 54. f, 2. Serpens Brafilienfis major
Jbiboboca didta, feu Cobra de Corah. Ib. Tab. 71. fig. x.
Serpens Cencbrias , feu ^dcontias , item Jaculus Am-
boinenfis. Id. Tab. 72. fig. 1. Serpens Boitiapo , feu
Cobra de Sipo, Brafilienfis. Spinofa. Id. Tab, 87. fig.
i . Serpens Ceylonica maxima * Pimberah di£ta. Tab.
91. fig. i .
fchouwen met hunne groote Oogen wat zy mag-
tig kunnen worden Rotten, Muizen en Vo- Afdeel.
gelen* zyn hunne gewoone Spyze. Hun Vleefch
wordt, van deIndiaanen voor een byzpndere lek- Stuk*
kerny gehouden , zynde zo malfch en wit als
dat d^r Hoenderen.
Deèze Soort van Slangen munt in grootte uit: .
zo dat ’er de Braliliaanen , deswegens , - den
mam van Boigiacu aan geeven. De hier afgetekende
, uit Panama, was op de Rug donker-
o f Indigo-, aan den Buik lichter blaauw. De
Braliliaanfche, lbiboboca genaamd, o f Cobra de
Corais, is bruinrood over de Rug en aan den
Buik wit. De Ambonfche, dien men Spuitflang
o f Pyljlang noemt, heeft langs de Rug dergelyke
Kleur, doch is aan dezyden van den Buikgroen-
agtig. Een Braliliaanfche, Boitiapo genaamd,
is Olyfverwig van boven, en gedoomd. De Cey-
lonfche, die aldaar Pimberah geheten wordt,
is rosagtig met bruine Vlakken getekend. In
de eenpaarigheid van Kleur en de geruite Lyf-
fchubben,fchynt het blykbaarfte Kenmerk dee-
zer Slangen te bellaan. In een der mynen,
die blaauw op de Rug en van onderen Zeegroen
is , vind ik het getal der Schilden en
Schubben anders.
(51) Adder met 147 Buikfchilden en 120 Staart' Cl.
Vanrige*
( fi) Cotuber Saturniniis. Muf. ^td. Frid. I. p. 32,
Tab, IX. fig. x.
I. Deel, VI. Stuk.