III. » Klepjes geflooten, en verdwynen verder, zo
A voezu >t fchynt s allengs.” Miffchien doet' deeze
Hoofd- veranderinS hun van Water- tot Land-Salaman-
stük. ders worden: en, inderdaad, de eigentlyke on*
SaUmao- derfcheiding van deeze Dieren, in dit opzigt,
is zeer duifter. Miffchien keven z y , gelyk de
Kikvorfchen, zo wel in ’t Water als op ’t Land.
Het Gebruik der Salamanderen, in de Genees-
konft, is alleen uitwendig. Men brandtze, en
de.Afch, op open kopende Zweeren geftróoid,
doet dezelven naar wenfeh opdröogen, heelen-
de de Opperhuid. Sommigen geeven voor,
dat het Melkagtige Vogt, ’t welk deeze Dieren
uitgeeven, dienen kan om de uitvalling van
’t Haair te bevorderen.
(2 1 ) Haagdis, met een Spilronde Staart van
middelbaare langte, de Klaauwen van onderen
gefebubd, bet Ly f Wrattig.
Onder de zelfde omfchryving komt dit Dier
in de Verzameling van den Heer Gyllenborg,
met by voeging, egter, dat de Pooten vyf-Vin-
gerig zyn. Het wordt, van den Heer Gronoviüs
(?r ) Lacerta Cauda teretl mediocri-, Digitis fubtus fm-
bricaris, Corpore verrucofo. Syft. Nat. X. Lacerta Cauda
tereti mediocri, Pedibus pemadadtylis : Digitis crifta*
tis imbricatis , Corpore verrucofo. M-rnaen* M.cai,
I- p 133. 292. Muf. ^td. Fr L p. 46. Laeerta* Gecko
Cauda tereti mediocri, Pedibus criftatis fubtus longitudi.
naliter X.amellofis. HasseLq^ her. 306. Salamandra.
Gron. Muf II; p. 78 n. $3. Seb. Muf. I. X. 108. f,
?*8. Salamandra Indicq. Bont. fav. <7.
XXI.
Gecko. .
Gekkoï
PI. lL
Fi£. 6.
viüs tot de Salamanders betrokken, gelyk Bon- jjj
T ius het ook reeds Indiaanfche Salamander gety- A fdeel.
teld hadt. Hedendaags geeft men ’er den naam IV.
van Gecko o f Gekko aan , die afkomftig is van
het Geluid, ’t welk zy mpken als het ftaat te _ Gekko.
regenen, roepende alsdan, zo ’t fchynt uit blyd-
fchap , vyf o f zesmaalen agtereen , Gekko ;
’ t welk de Landlieden voor een zeker teken
van Regen houden. Evenwel doen zy dit meeft
tegen den avond, en by nagt, gelyk de Kikvorfchen
, naar welker workén het Geluid
van deeze Dieren zweemt, zo Hasselqüist
aanmerkt.
In ’t Werk van Seba worden ons verfcheide Woon«
Gekkoos van Ceylon afgebeeld , op welkEi*plaatï‘
land niet alleen, maar ook in andere deelen van
Indiën, daar veele Boffchen zyn, gelyk pp Ja*
v a , Amboina en Makaffar , men dezelven overvloedig
vindt, volgens Valentyn, De groot-
fte , welke Seba ooit gezien hadt, was met de
Staart, die maar een korte dikke Stomp maakte,
volgens de Afbeelding ongevaar een Amfterdam-
fchen Voetlang; anderen waren kleiner, hebbende
de Staart geringd o f ongeringd, en byna
zo lang als ’t Lighaam , naar reden van het
welke de Kop zeer lang en breed is, metgrdote
Oogen en een dikke Tong. De Kleur was in
allen graauwagtig geel, o f rosagtig Afchgraauw,
zynde het L y f , in eenigen fierlyker dan in anderen
, met witte Knobbeltjes gepareld , die
?elve Wrattig o f oneffen maaken. Om te
I. Pesi. Vl. Stuk, K J be,