XJ3 B e s c h r y v i n g v a n
jij ze vergiftigen, geiyk wy in de befehryving van
Afdeel, den Gekko zien zullen. In de Noordelyke dee-
IV, len van Europa zyn zy zeldzaam. Hun, Voed-
H o - - zei beftaat, waarfchynlyk, in Slakken, Tor*
Saiama*». ren en Aardwormen.
der. £)e genen, die de Salamanders hebben geo*
Voorttee- peDd j beveiligen, dat zy als de Adders baaren.
B ellonius maakt hec getal der J o n g e n t ’eener
dragt, veertig o f vyftig. Men heeft ’er eene,
voor weinig Jaaren, te Orleans, vier-en-dertig te
geiyk zien werpen. Hoffman vondt, in een
W y f je , dat door hem te Padua ontleed werdt,
dertien Jongen maar de Heer M aupertuis
vondt, in de zynen, zo wel Eijeren als Jon-
gen. De Eijeren maakten twee troffen, geiyk
de Eijerllokken der Vogelen, uitgenomen dat
de troffen langer waren, en de Jongen zaten
in lange Buizen, zo fyn van Geweefzel, dat
men ze ’er zeer duidelyk door heen kon zien.
Hy telde in een Wy fje twee-en-veertig, ■ en in
een andere vier-en-vyftig JoDgen, altemaal levendig,
zo wel gevormd en vlugger dan vol*
waffen Salamanders zyn.
De Heer M aupertuis hadt zyne Waarnee-
mingen, in ’t byzonder, gedaan op de Salamanders
van Bretagne ; du. Fa y deedt nader*
hand de zynen, geiyk hier voor gemeld is ( * ) ,
op de genen, die men omftreeks Parys vindt:
alwaar-drie Soorten, zegt h y , van Salamanders
zyn,
\
zyn , in ieder van welken het Mannetje nog m.
merkelyk van het Wyfje verfchilt. Die van Afdeei,
de eerfte en tweede Soort verfchilden alleen ^ ^
in grootte, zynde van Kleur zwart met geele stuk. '
Vlakken. Het Mannetje was van het Wy fje saiaman.
onderfcheiden door een zaagswyze getande Kam, er'
die langs de Rug liep en een Zilveragtige Band
ter wederzyde van de Staart. Hy noemtze de
groote en kleine zwarte Salamander, zynde
de eerfte , waar op hy zyne Waarnee-
mingen deedt y ongevaar v y f Duimen lang en
plat van Staart. Omtrent .de derde Soort,
welker Jongen , als zy ter wereld komen, zeer
geel zyn , en allengs een weinig bruin worden,
merkt hy iets byzonders aan.
„ Hun gebeurt, zegt h y , een "verandering 3 Kieuwen,
„ zo zonderling, dat dezelve nog nooit dan in
„ één D ie r ,’t welk de jonge Kikvorfch o f Dod-Fay.
, derpadde is , waargenomen zy. Ik vond,
„ in de Voortyd van ’t gepaffeerde Jaar, eeni-
„ ge kleine Salamanders, die, ter plaatfewaar
„ de Kieuwen in de Viffchen zyn , kleine Kwaft-
„ j*es van pluis hadden, welken zy regt hiel-
„ den in ’t W ater, gelykende naar taamelyk
„ lange Ooren. Ik zag ’er in ’t eerft niet dan
„ aan kleine Salamanders, maar, eenigen tyd
„ daar na, zag ik ’er van drie Duimen, die dee-
,, ze Kwallen ook hadden. Het verwonderde
„ my ‘zeer, hun Kieuwen te zien hebben, ge-
,, lyk de Viffchen. Buiten ’t Water zynde ,
„ worden deeze Kieuwen door twee dunne