III. t e , fmal en rond, dubbeld, en loopt uit in
A fdeel. zeer fyne, fpitfe puntjes, waar van fommigen
IX. »er drie, anderen vier hebben. Deeze Tong
Hoofdstuk.
dient hun , waarfchynlyk , tot gelyk gebruik
Eurepifcbe. alsden Spechten ; om, naamelyk, kleine Diertjes
te vangen. Z y is met een Soort van Schee-
de omkleed. Men befpeurt uit haar gedaante,
dat, geheel ten onregte, de naam van Adders-
tongen gegeven wordt aan de verfteende Tanden
van den Zee-Wolf, anders GkJJopetrce genaamd
, die men veel op ’t Eiland Maltha
vindt. Met meer reden is de naam van Ad.
* ophio- derstong*aan zeker Kruid gegeven, welks Vrugt
ghjjum >er eenigermaate naar gelykt.
't Man net- Het Mannetje is duidelyk van het Wyfje te
ie- j LV onderfcheiden, doordien de Teftikelen o f Bal-
Fig. i. letjes uitwendig aan het L y f zitten, gelyk men
dit in de Afbeelding van den waaren Ooftin-
difchen Adder van S eba , hier nevens, waarneemt,
wiens Balletjes gedoomd zyn (*). Hier
ziet men duidelyk de gedaante van de T ong ,
en ook eenigermaate die der Vergiftige Tanden.
De Balletjes zyn doorgaans langwerpig
r rond , wit van Kleur en van Klieragtige zelfftandigheid:
het regter is meer dan een Duim
lang, het flinker korter en een weinig dunner.
Bovendien heeft het een dubbele Schaft, be-
ftaande uit twee vooze Lighaamen, onder de
Staart nevens elkander gelegen, en naar boven
zig
(*) fybrnet. II. Deel. bladz. 9. Pl. VIII. Fig. *
zig famenvoegende; met veele harde fcherpe Irr> r
Stekeltjes bezet. De Hals en Staart zyn in A fdeel.
hun gemeenlyk wat dikker en de Staart ook ^ ^ J
iets langer. stuk.
Het Wyfje heeft twee Balletjes, gelyk die Het Wyfje.
van ’t Mannetje, doch langer en grooter, en
inwendig geplaatil aan de zyden, naar den bodem
toe van de twee Lighaamen des Lyfmoe-
ders, die een zeer wyden Mond heeft, om de
twee deelen van de Schaft, te gelyk, in de
Paaring te kunnen inneemen. De zagte, dunne
en doorfchynende Rokken , waar uit die
Lyfmoeders beftaan, maaken, dat zy zig zeer
gemakkelyk uitrekken kunnen, om een groot
getal Jongen, tot de Geboorte t c e , te bevatten.
Deeze verdeeling des Lyfmoeders komt
veel overeen met de Hoornen , welken dit
Lighaamsdeel in de Viervoetige Dieren heeft:
men vindt zulks ook in andere Kruipende Dieren
en in ’t byzonder in de Slangen van Europa.
Ook verfchilt de Voortteelirg der Slangen
en Adderen alleen in zo verre, dat de
Adder-Jongen niet in het Ey uitgebroed
worden , maar levendig ter wereld komen.
Binnen ’t Lighaam zyn 'z y ook vervat in
Eijeren, doch ieder heeft zyn eigen Ey o f om.
kleedzel, daar het op verfcheide wyzen opgerold
in legt en zelfs zyn Koek * , daar het met *Placma
een Navelftreng aan gehegt is. Zie daar, waarom
men de Adders baarende J noemt', in te - j rhipar*
genltelling van de Slangen, die Eijerleggende f f Oripar*
L D eïi. VI. Stuk, Z 3 zyD.