III. wordt aan Stokken vafl gemaakt, dwars van den
Afdeel. Oever a f, en dus blyven ’er de Steuren, ge-
Hoofd* Qaamc* ®reacs 9 hy het op- o f afzwemmen van
stuk. de R iv ier, in zitten. Men vangtze ook wel
midden in de Rivier, met een Zegen o f Sleepnet
, dat van agteren een Zak heeft, en door
twee Schuitjes, aan ieder end één , waar in
vier o f v y f Man zyn , roei jen de tegen den
Stroom, welken het T y veroorzaakt, wordt
voortgefleept. Zo z y , op de eene o f andere
manier,eenige Steuren gevangen hebben, doen
zy dezelven een Touw door het Kieuwgat, uitkomende
tot den Bek o f K e e l, en houdenze
dus in ’t Levén, tot dat ze ’er een genoegzaame
veelheid van hebben, om die naar de Stad ter
Markt te brengen. Dit laatfte gefchiedt dik.
wils door één Viffcher , terwyl de anderen
voortgaan met de Viflchery.* Agt Dagen kan
de Steur, in ’t Water, levendig gehouden worden.
Het weinige Voedzel dat deeze Vifch nuttigt,
heeft het tot een Spreekwoord gemaakt: hy
keft zo fober als een Steur. OndertufTchen is
het niet alleen valfch, dat zy van de Lug t,
maar ook, dat zy van enkel Slym leeven. De
Heer G ronovius heeft, in de Maag van een
Steur, verteerde Garnaalen en kleine Platvifchjes
gevonden. St e l l e r u s merkt ten opzigt van
de Voortteeling aan, dat deeze Vifch onder de
Kuitfchietende behoort, hebbende het L y f tot
de Paaring onbekwaam, geen Teeldeelen uitwen
wendig en zelfs geen Lyfmoeder (* ). L in-
Njeus, ondertuüchen, zegt, dat de Steur, even Afdeel.
als de Lampreijen , levendige Jongen ter we- g j j j “
reld brenge. stuk.
Aangaande de Geftalte en Ingewanden van Gcftalw*
den Steur, geeft de Heer G ronovius een ora-
ftandige Befchryving ( f ) , doch tot bekorting
zal ik hier alleen bybrengen wat A r t e d i aantekent.
De Buik is plat, de Huid ruuwagtig,
de Oogkringen hebben een Zilverglans. V y f
ryën zyn ’er van Stekelige Knobbels, een midden
op de Rug, twee aan de beide Zyden, uit
een verfchillend getal van Knobbeltjes beftaan-
de. Bovendien heeft hy twee Knobbeltjes onder
de Navel, midden op den Buik. De Bek
is lang, plat en fcherp ; de Neusgaten zyn ,
aan beidezyden, dubbeld. Vier Vezelen heeft hy
aan den tip van de Onderkaak. De Botftvin-
hen zyn met een fterk Been, aan ’t voórfte deel,
gewapend: de Buikvinnen ftaan by de Navel.
De middelfte Aarsvin is tuflchen de Navel en
’ t begin van de Staart geplaatft. Hy heeft
maar ééne Rugvin. De Staartvin is in tweeën
verdeeld , waar van het bovenfte deel laügfl.
Veel Byhangzels zyn ’er aan den Uitgang van
de Rob, gelyk in de Lampreijen. HetLugt-
blaasje is niet dubbeld. De Darmen zyn eens
omgeflagen. De Ruggegraat is onverdeeld. Te
(*) No>. Comment. Tetropol TóriL III. p. 405.
([) Muf. Icbthyol. Tom. II. Leid. 1756- p. 43.
1. Deel VI. Stvjc, M ft l S