tfr. Boomeu vinden , daar de Wierook op verga-
A fdeel, derd wordt.
Om kort te gaan, ’t is zeker, dat men, nog
stuk. hedendaags Dieren vindt, die, wat de Geftalte
Wezently aangaat, volkomelyk het Denkbeeld begunfti-
ke Draak otgen ^ ja t men van ouds gehad , heeft van een
Draak. Ik heb hier dat gene op ’t oog, ’t welk
de Heer L inNjeus noemt
I. ( i ) Draak.
Volans,
Haa^r^6 ^ier c*oor ver^aat zynEd. dat Diertje, ’t welk
men gemeenlyk Vliegends Haagdis noemt, en daar
S eba reeds den naam van Draak , Boimns
dien van Draakje aan gegeven hadt. Het fchynt
de zelfde Vliegende Haagdis te zyn, waar van
RAv fpreekt, dat hy ’er een by den Heer
C harleton hadt gezien, in Spiritus bewaard,
Hy voegt ’er b y , dat deeze Diertjes aazen op
Mieren, Vliegen, Kapellen of Vlinders en andere
Infekten, doende Menfchen noch Dieren
eenig leed. Ook vliegen zy van den eenen
Boom in den anderen, door middel van hunne
uitgefpannen Vlerken, op de wyze van den Vliegende
Inkhoorn, en, als hunne Vlerken zyn toege
(i) Draco Syfl. Nat. VI. 3 6. Gron. Muf. II. p. 73,
N. 46. MuJ. Md. Frid. p. 40. Lacerta Csudji teler
i , Pedibus penradadtylis , Alis Femore connexis»
criftS Gulae tripüci. limoen, Mcad. I, p. 126. Lacertua
volans five Dracunculus. Bont. Jav. ^7. X. f7, Lacerta
Africana volans, f. Draco volans Seb. Muf, II. X.
8(5. f. 3. Bradlev Nut. Tab. IX. f, $,
geflagen , kan men insgelyks naauwlyks zien, III.
dat zy gevleugeld zyn. Men verhaalt ook, dat Afdeel.
zy Eijeren leggen, doch dit gaat niet zeker. Hoofd.
Omtrent deeze Draakjes, die zig in Afrika stuk.
niet alleen, maar ook in de beide Indiën ont-fOoftindi.
houden, is in de Geftalte geen groot verfchil.
Zy hebben allen , wat het Lighaam belangt,
byna dè figuur en grootte van onze gewoone
Haagdiflen : het L y f met den Kop is ongevaar
een Pink lang en de Staart, in fommigen, wel
driemaal zo lang als ’t Lyf. Dit heeft ten min-
fle plaats in die Ooftindifche, waar van ik hier P]4 L
de Afbeelding geef; want dezelve is in ’t ge- F’g' 4>
heel, van ’t uiterfte des Beks tot aan ’t end
van de Staart, agt en een half Rynlandfche
Duimen lang, het L y f met Kop en Hals twee
en een half Duim; het L y f niet meer dan twee
Duimen. Het L y f verfmalt allengs naar de
Staart toe, zynde op het breedfte, by de Voor-
pooten, een half Duim breed, De Staart, die
zeer dun uitloopt, heeft eenige ryën van Schubbetjes
, met de punten naar onderen geftrekt,
die dezelve overlangs ingegroefd , en , aan ’t
end inzonderheid , zeer hoekig maaken. De
Agterpooten hebben de twee middelfte Vingeren
, met de Nageltjes, zo lang als de Beenen
en Dyën, elk in ’t byzonder; ieder ongevaar
een half Duim; dat is de geheele Agterpoot anderhalf
Duim. De Voorpooten zyn , in alle
«pzigten, merkelyk , en in ’t geheel omtrent
drie agtfte Duims korter. Altemaal zynze vyf-
1.ÖEM, vï. Si**, È 3 Vjfl«