III. lang was, hadt 227 Buik- en 14 Staartfchub-
Afdeel. ben. j ) e Kleur der mynen iswitagtig metVio-
leckleurige bruine Ringen [en de witte Schub-
STUK. ben zyn , op de Rug, rosagtig gerand.
XI. ( 1 1 ) Slang met 126 Schubben aan den Buik,
136 Mn de Staart, in 't geheel 262.
Deeze Soort neemt L in r &us ook van G ro-
Novius over, die ze uit Suriname gekreegen
hadt, doch thans de woonplaats ftelt in Zuid»
Amerika, vergelykende daar mede dien zelfden
S tokflang van S eba , welken L innjeus betrokken
hadt tot zyne tweede Soort. De Kleur is
Afchgraauw , met drie zwarte Streepen overlangs
; aan den Buik blaauwagtig. De Staart is
laDger dan het geheele L y f ; de Oogen zyn zeer
klein, de Neusgaten groot.
XII. (12 ) Slang met 135 Schubben aan den Buik,
Bhndflang. en x3 5 aan de Staart, in ’ t geheel 270.
Deeze Slang, die in Europa gevonden wordt,
voert in Duitfchland den naam van Blindjchleicb,
in ’t Franfch noemt men hem Avoyne o f Orvert,
in ’t Engelfch Blindworm. Ik denk dat het de
zelfde zal z y n , dien G ronovius onder de
Angues telt, en daar hy den Coliiber van G esnerus
,(i i ' Anguis Eryx. Syfl. Nat. X. Gron. Maf. II. p.
3y. N. 9.
(12) Anguis fragilis. Syfi. Nat. X. Anguis fcutis Ab»
dominis Caudasque CXXX. Famx Snee, N, 258. Csecilia
vulgaris, A lpr. Strp.
NERüs by aanhaalt, komende in ’ t Kleeffche UT.
en Aken voor; hoewel deeze, naar zyne tel. Afdeel.
ling, maar 43 Staartfchubben hadt: want het
getal der Buikfchubben, 137 , komt nagenoeg stuk.
overeen , en de Staart kan geknot zyn ge- ciMjlaag.
weeft. In Sweeden, daar men hem Ormjlao of
Kopper-Om noemt, is deeze Blindflang vry ge.
meen.
Men merkt als een voornaame Eigenfchap
van deeze Slangen aan, dat zy hunne Jongen,
gelyk de Adders, zonder Ey , ter wereld brengen.
De Vrouw van G e sneru s, ’er een treffende,
borften ’er levendige Jongen uit. Met
een dun Rysje kan men ze aan ftukken flaan.
Deeze Slangen hebben zeer kleine en naauw-
lyks zigtbaare Oogjes, en kunnen daar vaD zo
weinig gebruik maaken, dat men ze met reden
Blindflang noemt. De Jongens, in Duitfchland,
vermaaken zig dikwils met een ring van Steenen
om zulk een Slang te ftapelen, en dan herh te
tergen; als wanneer hy, fchietende om te by-
ten, geduurig met den Kop tegen de Steenen
aan ftoot. De Beet wordt gezegt niet gevaar»
lyk te zyn. Men kan’er, in de Geneeskonft, .
het zelfde gebruik van maaken als van de ge-
woone Europifche Slangen.
De geftalte van deezen Slang is, volgens de
befchryving van G ronovius , als volgt. Hy
heeft den Kop klein , van vooren fmaller,
ftompagtig fpits; van boven platagtig, op de