4® B e s c h r y v i n c v a »
UI. hier en daar één » die met het gat gekeerd was
A fdeel, naar de Legerplaats en als op Schildwagt ftondt.
Hoofd ° ndertuffchen zYn deeze Dieren niet in ftaatom
STUK. zig te verdedigen, noch om te vlugten. Men
kan zig) zonder eenige moeite o f gevaar, wel
honderd Schreeden, en meer, van hun op de
Rug laaten draagen. Hun Vleefch overtreft in
lekkerheid dat der Zee-Schildpadden , en de
Lever is een uitmuntend Geregt, dat, hoe men
het bereide,altyd zyne Saus by zig heeft. Mid-
delerwyl is dezelve zeer groot naar reden van
het Dier : want een Schildpad van niet meer
dan vyftien Ponden Vleefch, heeft een Lever
van v y f o f zes Pond. Niet minder fmaakelyk
is het Vet, dat zy veel beter vonden dan de-
keurlykfte Boter in Europa. Zig daar mede
te fmeeren was een vcrwonderlyk Middel tegen
Kneuzingen, Verdoovingen en Pynen der Gewrichten.
De Eijeren , omtrent van grootte
als die der Zee-Schildpadden, welken zy ook in
't Zand leiden, om door de Hitte der Zonneb
a le n uitgebroed te worden, waren niet minder
fmaakelyk en voedzaam (*).
Ooftindi- De Ooftindifche Landfchildpad , welke van
che* gemelde Akademie-befchreeven wordt ( f ) , was
gevangen op de Kult van Koromandel. Haar
Schulp was niet, gelyk die der genen welken
men in Vrankryk h e e ft, platagtig, maar zeer
ver-
(*) L egtJat , Vtyagt. Tom. I. p. gp.
(f) Ottyruges ndopttz, Tom. I. p, 395
verheven-rond, en beftondt niet uit twee by- nt.
zondere Stukken , als die der Zee-Schildpad- Afdeel.
den, maar het Rugge-Schild was met het Borft-
ftuk vereenigd. De Staart hadt aan ’ t end een stuk/
Hoorn. Haar Pooten waren niet gefchubd,
en bekleed met een gerimpelde Huid als Sa-
gryn. Zy hadt de Nagelen niet fcherp, maar
Romp en tot de helft afgefleeten: de Kaaken
waren Zaagswyze getand.
De langte van dit Dier, gemeten van ’t end
van den Snoet tot aan ’t uiterfte van de Staart,
was vier en een half voet, de dikte veertien
Duimen. De Schulp of ’ t Harnas hadt twee
Voeten breedte en drie Voeten langte. De
Kleur, zo wel , als die van ’t geheele Dier,
was graauwagtig bruin. Men vondt de Schulp
van boven famengefteld uit verfcheide Bladen,
van verfchillende figuur, waar van de meeften,
niettemin, vyfhoekig waren, zynde, op gely-
ke wyze als het Karet der Zee-Schildpadden,
gekleefd aan een Beenïge Schulp, die met het
Borfiftuk te famen het Harnas uitmaakten, \
welk men, in de Indiën, Carapace noemt, gelyk
in de Zee-Schildpadden. E lianüs getuigt,
dat de Land-Schildpadden jaarlyks haare Schulp^
afwerpen, *t welk waarfchynlyk van die Bladen
te verftaan zal zyn. Van vooren hadt het Harnas
eene Opening, om den Kop en Voorpooten
door te laaten ; van agteren eene voor de Ag-
terpooten en Staart. De rand van st Boven-
fchild was omgeboogen, waar door het Dier zyn
LDeeï, VI. Stuk. Kop