Illi weer, die hem, eindelyk, op den vlakken Oe.
A fdeel, ve r, met de Bootshaak door den Kop fliet.
XVII. Van hoe aanmerkelyke grootte deeze Mon-
stuk. ' fiers fomtyds voorkomen , blykt ons uit het
Hoofenbek. Berigt van den Heer Poktoppidans , Biflchop
Grootte, van Bergen in Noorwegen (*). „ Schoon de
,, uitheemfche Schryvers dezelven op een half
,, Elle rekenen , ziet menze hier (zegt h y ,)
, , doch zelden, bykans zes Voeten lang. Ik
, , bezit zulk een Vifch, die nog veel grooter’
,, en wel van vierdhalf Elle is. Hoewel de
„ Vifch zeer ingedroogd moet zyn , vind ik de
9, Graaten meer Kraakbeenig daD hard. Van
„ onderen is hy wit, van boven donkergraauw.
„ De Kop is zo groot, dat die meer dan de
,, helfc van den Vifch bedraagt; dewyl het ag-
, , terfle deel beflaat in een klein fmal L y f ,
,, uitloopende in een fpitfe Staart, die een mid-
,, delmaatig groote Staartvin heeft. Twee
„ deezer Vinnen, en wel de grootflen, Haan
„ onder den Kop , en boven het Neusbeen
, , fleekt een lang en fmal Kraakbeen regt in
„ de hoogte. De Oogen zyn groot, de Bek
„ zeer wyd, en boven, zowel als onder, met
,, een dubbele ry van Tanden gewapend. Het
„ onderfle deel der Snoet is veel langer dan het
„ bovenfle, ’t welk geheel op waards kan ge.
„ haald worden, en, dit gefchiedende, wordt
„ men
(*) «©aturï. ban ^arüiesen, ïï Tb,
bl. 286.
frase
w\jOT III.
Afdeel.
XVII. ■ m
Hoofdstuk.
„ men gewaar, dat de dikke en breede Tong,
„ aan de bovenkant, insgelyks een menigte van
,, Tanden of fcherpe Haaken heeft; zo dat
„ geen Vifch een zo grimmig Gebit ais deeze
„ hebben kan.”
Voorts maakt de gemelde Biflchop gewag van Zyn manier
§111 Hoofenbek. t l
van Vis.
de Kraakbeenige Vezelen aan de Onderkaak, fchen.
welken deeze Vifch gebruikt om andere Viflchen
te vangen. Hy meldt ook dat fommigen dit
toefchryven aan het Kraakbeentje, ’t welk boven
de, Neus uitfleekt; maar gelooft, dat de
Zee-Duivel dit veeleer bezige, om ’er kleine
Viffchen mede,te Harpoenen, ’t Is vry zeker
, dat de Vifch boven de Neus twee zulke
Kraakbeenige Vezels .heeft, die zeer lang en
buigzaam z y n , en aan ’t end eenigermaate ge- *
kwafl, als de Sprieten der Dag.Kapellen ; welken
hy om te hengelen gebruikt. Deeze Kwaften
zyn wit en de Sprieten bruin, ’c welk maakt,
dat, als zy in ’t Water dobberen, terwyl het
Monlter zig ftil houdt en met zyn ontzaglyke
Oogen gluurt, de Vifch ’er door, om toe te
byten, verlokt, en dan eensklaps in den afgry.
zelyken Smoel gerukt wordt, daar hy onfeilbaar
zyn Graf moet vinden. Dit Moofler heeft nog
drie dergelyke Sprieten op de Rug, doch deeze
zyn, op ver naa, zo lang niet en ook niet
met dergelyk Hengel-Aas voorzien.
De Heer Gronovius fielt de langte van het Hengel,
grootfle deezer Hengelroedjes op vier Duimen: r°e
anderen geevenze de langte van omtrent een
I. Deel, VI* Stuk, L 1 3 Voet
m \
mm
f lm
\ Wil
g lg l
m \ ml
f i ,
1
iaM