III.
A fdeel.
V.
Hoofdstuk.
Voorttee
ling.
het L y f gehaald. Ja , de.- beroemde Heer van
Haller heeft waargenomen, dat het Hart van
een Kikvorfch, daar uit gefngeden, doorgaans
in beweeging blyfc van ’s middags tot diep in
de nagt, maar zelden tot den volgenden mor-
genftond (*). In de Harten van de Adders en
Schildpadden, egcer, heóft die beweeging tot'
over ’t Etmaal geduurd. Men heeft gezien, dat
een Kikvorfch, gehaald zynde uit het Lighaam
van een Aal, die door een Snoek was inge-
geflokt en dood, nog leefde en fprong.
■ De Levensmanier en Voortteeling heeft zo
veel overeenkom!! met die der Padden, dat ik
my ontflagen agt van daar in uit te weiden. De
onvolkomenheid, welke ’er was in de Berigten
van Blasius en Malpighius , ten opzigt van
het inwendige Geftel deezer Dieren, vindt men
in de Werken van Swammerdam , die in ’ t
.Nederduitlch te leezen zyn ( f ) , genoegzaam
verbeterd, voltooid en opgehelderd. De Waar-
neemingen van deezen bekwaamen Natuur-on-
derzoeker heeft Roesel tot zyn Geleide gebruikt,
en ’er Ontdekkingen bygevoegd, door
welken de Hiftorie der Kikvorfchen is gebragt
tot zulk een trap van volmaaktheid , als men
wenfchen kan. Een Uittrekzel, daar van, met veel
oplettendheid gemaakt, vindt men elders ( | )
Ik
(*) Dijfert. fur l’Irritabilité. Laufann. 175-j, p. 68.
(f) By bei der N’atiture, Leiden 1738.
Ij,) Uitgezogte ynhand. VU. Deel. Amft. 1762, p. 28,
Ik zal alleen, ten opzigt van de Paaring, aan- IIf<
merken, dat de Wratten, aan de Duimen der Afdeel.
Voorpooten, geenszins het Mannelyke Lid in
deeze Dierén zyn; gelyk men zeer bclachlyk STUK.
vermoed heeft, en die worden ook in de meefte
Padden niet gevonden. De Mannetjes hebben
geen Schaft, doch de uitwerping van ’t Zaad-
vogt gefchiedt, niettemin, even als in Soort-
gelyke Dieren. Gautier geeft voor, dat in
die Zaadvogt , vervat in een Blaasje dat de
Mannetjes Kikvorfch in ’t L y f hadt, door hem
■ levendige Vrugtjes zyn gezien, gehegt aan een
Snoer, dat als de Stoel was van deeze Schep-
zeltjes, die zigzeer fnel bewoogen met hunne
Staarten. Zelfs zou hy gezien hebben, dat die
Vrugtjes , in de Paaring, door het Mannetje
uitgeworpen zynde, zig aan de Eitjes van het
Wyfje, hechtten, neemende daar uit hun Voed-
zei: zodat h y , in dit opzigt, verder gekomen
zou zyn dan de vermaarde L eeuwenhoek, die
wel de Diertjes in het Mannelyke Zaad, doch
niet in de Eitjes bekent gezien te hebben.
De Jongen der Kikvorfchen , uit de Eitjes Vorfchen
gekomen , en de Geftalte hebbende van een oppen'
Wormpje met een dikken Kop, worden, om die
reden, in ’t Franfdi Tétards geheten. De En-
gelfche naam is Tadpole : de Latynfche Gyri-
mis, van ’t Griekfch, Gerinos afkomftig. W y
noemenze Vorfchenpoppen of Dondefpaddetjes;
welke laatfte naam, wederom, zyn oorfprong
van dat aloude ongerymde denkbeeld he e ft,
I , Dïe i * Y ï, Stuk, Q 4