132 B e s c h r y v i n g v a n *
jjj iets heeft, ’twelk naar den Leeuw gelykt; zon-
A fdeel, der uit te drukken wat dit z y , en Panarolus ,
Hoofd- vermaard Italiaanfch Ontleedkundige, w il, dat
stuk. die gelykheid plaats hebbe in de omkrulling
de Staart. Anderen oordeelen , dat die
foort van Kam , welke zy beiden op den Kop
hebben, ’er aanleiding toe gegeven hebbe; doch
die Kam is in de Koning der Dieren niet zigt-
baar, voor dat men het Vleefch der Slaapfpie-
ren weggenomen heeft. Hierom komt het ons
waarfchynlyk vo o r, dat de gemelde overeen-
komit te zoeken zy in de zonderlinge houding,
welke de Kameleon heeft; een portuur dat meer
deftigheid en moeds uitdrukt, dan men in een
zo klein Diertje verwagten zou. L icetus meent,
dat ’er^die naam aan gegeven z y , om dat het
ter^ Tagt gaat op Vliegen, en in dit opzigt heeft
dezelve veel betrekking tot dien van de M ek ten
, die men hedendaags noemt Mieren-Leeuw
en Leeuw-Worm. (*)
Zinnebeeld Men zal naauwlyks een Dier vinden , dat
yanViei- meer Gerugts gemaakt heeft in de Wereld.
Jefy' Zyne verandering van kleur en de byzondere
manier van Voeding, welke men ’er aan toe-
fchreef, hebben, van ouds her , veel verwondering
verwekt onder de Menfchen in ’t algemeen,
en een zo veragtelyk Schepzeltje doen
ftrekken tot een Zinnebeeld ,• waar van men zig
in
(*) Zie het IV. Deel der Uitgezope Verhandelingen»,
ibladz. 197,
in de Zedekunde, zo wel als in de Konft der nr.
Welfpreekendheid, bediend heeft, om de laffe A fdeel.
jnfchikking, gebaarden en gedienftigheid, der Ho- h 00f’d.
velingen en Hoffelyke vleijers, om kort te gaan, stuk.
het gene men Komplimenten o f Complaifance KameU°n‘
noemt, af tefchetzen.
Meert alle Reizigers, in de Oofterfche en Zui- E^genfchap-
delyke Landen , hebben ,’er hunne oplettendheid
op geveftigd, en onder hun was het van
d e B r u in , in zyn Levantfche Reizen, wel het
naauwkeurigfte befchreeven. Hy hadc ’er, ge-
geduurende zyn verblyf te Smyrna, verfeheide-
ne, waar van hy vier in een Kooitje hieldt, die
h y , nu en dan , over de Kamer, waar in hy
zig bevondt , ' liet loopen. Zy openden den
B ek , om de koele Wind te vangen, zo het
fcheen, doch waarfchynlyk om dus de Vliegjes
magtig te worden ; eetende noch drinkende ,
anders, in ’t geheel niet. Hy zag ’e r , eeni-
gen, Muggen inflokken, en nam bok waar, dat
hunne Kleur drie- o f viermaal veranderde, zonder
dat hy dit aan eenige buitengewone Oorzaak
kon toefchryven: evenwel erkent h y , dat
de Kleür der Voorwerpen, waar zy zig naby
bevonden , dikwils door hun aangenomen werd,
en hy befpeurde , dat de verandering van Kleur
meert plaats hacf, rerwyl zy in beweeging waren
, met een open B e k , om Lugt te fchep-
pen of Vliegen te vangen. Ook heeft hy opgemerkt
, dat dit Diertje het ééne Oog naar
een andere plaats kan wenden dan het andere,
L Deel. VI, Sti/k, I 3 en