III. Sauvegardes zyn , uit Ooft- en Weftindie (*).
Afvtst. Zelfs geeft de lieer G ronovios den tytel van
Hoofd- Haagdis met een Spilronde Staart ( f ) aan eene
stuk. Soort, waar onder eenige der gemelden, als ook
S*u-vegarde. ,;e Sauvegarde van Juffr. M erian , door hem
betrokken worden. Deeze ontmoet men, zegr
zyn Ed. in de Boflchen van Suriname .; alwaar
zy [dat verbaazende is] tot de langte van twinT
tig en meer Voeten groeijen, doende de Men-
fcheri nooit aan, maar leevende van Vogel-Eije-
ren en Krengen van geftorven Beeften.
Vï. (6) Haagdis met de Staart eenigermaate ge•
Principalhm , / ,
Vorftelyke. held, een onverdeelde Kam aan de Keel, cte
Rug effen.
Van deeze, die men vondt in het Kabinet,
dat de Koning van Sweeden aan de Akademie
van Upfal gefchonken heeft , is de volgende
befchryving. De Kop een weinig fcherp,
breedagtig, aan de zyde eenigermaate plat, mee
verfcheide Naaden zeer fyn verdeeld. De
Neus- en Oorgaten zeer klein. Aan de Keel een
rondagtige Kam, die in ’t minfte niet getand is.
Het L y f bedekt met zeer kleine Schubbetjes.
De Staart eens zo lang als ’t L y f , op de zelfde
(*) I Deel. Tab. XCIX. Fig. i , 2.
(f) Lacerra Cauda. tereti , Corpore parum Iongiore,
Squamis larviffimis , Abdoininalibus fubquadratis , minimis
Grom. Mnj. II. pag. 81. N. 58.
(6) Lacerta Cauda fubcarinara, Criila Guiae inregerri»
ma , Dorfo lasvi, Afuf. ^Ad. ftid, 1. p. 43. ^Amxnit.
I. p. 286. T. XIV. t: 2.
de wyze gefchalied , en aan de punt zeer ju.
dun, van boven een wéinigje gerugd, van on- Afdeel,
deren meer geftreept en naauwlyks zigtbaar in
ringen verdeeld. De Pooten vyf-Vingerig , SÏUK.
fcherp genageld , met de Klaauwen ongelyk
van langte. De Kleur van ’t L y f blaauwagtig,
aan de Staart bleeker, met bruine ftreepen.
(7) Haagdis met de Staart famengedrukt, van v il
boven dubbeld gekield, middelmaatig ; de Rug B>Qlffibe\d
viervoudig Kielsvoyze geftreept. gekielde.
Deeze woont in Iniie. Zy is klein en grys,
hebbende op de Rug twee verheven ftreepen en
de zyden van de Rug ieder met Schubben Kiels-
wyze geftreept: zynde de Schubben der Zyden
verheven Knobbelagtig. De Buik is bekleed
met vier-en twintig dwarfe ryën van Schubben,
in elke rye zes. De Staart, naauwlyks anderhalf
maal zo lang als ’t Lighaam, is op de zyde
platagtig en glad, van onderen geftreept, van
boven met een dubbele Icherpe rug. Het Dier
heeft geen Kam. Dus wordt hetzelve? door
L im b u s befchreeven.
(8) Haagdis met de Staart boven en onder
fcherp,
(7) Lacerra Cauda comprefla , fupra bicarituta , me-
diocri; Dorfo quacirifariam carinato-ftnato. Syfl. Nat.X.
(8) Lacerta Cauda ancipiti mediocri, Pedibus muticis
fiffis, Palmis reiradadfylis. Faun. Snee. 256, Salamandra
alepidora Yerrucofa. Gron. Muf. II. p. 77. N. 51. Sala-
fnandra aquatica. Raj. Qju&r 273. Salamandra aquatU
ca Americana. Seb. Muj. I. Tab. LXXX1X. f. 4 , J*
X. Dsei, Yl. Stue. G 3
VIII.
Palußrif.
Warer-Sa
lamander.