A fdeel. V3D ^eu Adder , en men kanze ’er op \
jX gezigt naauwlyks van onderfcheiden, dan de-
Hoofd- wy 1 hun de lange Venynige Slagtanden ont-
stuk. breeken. In plaats van dien hebben zy de bei.
K,l%Jk»g'xie Kaaken met een ry van kleine zaagswyze
Tandjes gewapend: ook is de Kop zo plat niet,
noch zo breed , en by naauwkeurige befchouwing
heeft ’er in de Tekening mede een groot verschil
plaats. Ook is ’er in hunne beweeging
en voortgang een kennelyk onderfcheid: dewyl
de Adder fchiet of fpringt, en niet Slangswyze
kruipt , gelyk deeze doet. Men vindt in Dee-
nemarken Slangen, die zwart, blaauw, graauw,
Sneeuwwit en helder, als ook die geel van Kleur,
en daar benevens driekantig zyn.
Water. ’k Verbeeld m y , dat tot deeze Soort ook
behooren. zal die inlandfche Slang , waar van
S e b a meldt, dat hem veelen uit Welt-Vriesland
toegezonden werden; als onthoudende z ig ,
hier te Lande, veel in Moeraffige plaatfen en
Veengronden , gelyk ook in de Hey. Z y worden
meeft, zegt h y , in de Maand April, wanneer
de Zon warm begint te fchynen, gevangen,
afgeftroopt, en dan, met Water afge-
waflchen zynde , gedroogd. Z y ’ zyn fierlyk
van Huid, doch verfchillen in Tekening, zynde
de meeftén op de Rug bruinrood, met zwarte
Vlakken als gemarmerd en de groote Buik-
fchubben roodagtig. Die van de Diemer-Meer,
welken wy hier te Amfterdam dikwils levendig
hebben, zyn ook van Kleur verfchillende. Ik
heb
heb ’er bruinagtigen gezien met geele Vlakken jjj.
aan den Kop. De gene, daar wy hier de A f-A fdeel.
beeldiDg van geeven, is op de Rug blaauwag-
tig , gelyk ook de Kop , Hals en K e e l, STUK.
doch aan den Buik en Staart, van onderen, ningfiang.
Roetzwart. Dezelve heeft de langte van ruim PlsLV.
twee en een half Vo e t, en is , aan den Hals ^ ^
zwart gekraagd.
’t Getal der Buikfchilden , in deeze myne
Diemer-meerfche Slang, heb ik 168 , en dat
der Staartfchubben, by paaren , gelyk men die
■ altoos rekent, 60 geteld; dat zeer naa Overeenkomt
met de opgegeven Kenmerken van den
Ring-Slang. Ik kan, egter, naauwlyks begry-
pen, dat onze inlandfche Slangen alterfiaral van
eene zelfde Soort zyn zouden, dewyl de Woonplaats
in Zandige Heijen of in Moeraden , en
in ’t Water,- zo veel verfchilt. Ook ziet men,
dat de Sweedfche Ring-Slang j in de Verzameling
van Gyllenborg , 177 Schilden en 85
Schubben hadt. Anderszins- zou deeze Slang ,
waarlyk te regt, een Dier van beiderley Leven
QAmphibium) geheten mogen worden : welke
Eigenfchap van de Frarifchen plagt uitgedrukt
te worden door de benaaming van Eau terriër.
Men merkt aan, dat fommigen deeze Slan- Gebruik,
gen Anguille de Haye , dat is Haag- o f Hey-
Aalen , noemen , en dezelven voor Aaien of
Palingen eeten* ln Noorwegen wordt, tegen
de Ziekten van het Vee , het Beeft een ftuk
van zulk een Slang, o f wel de Kop, in eenig
I.DHI, VI, Stuc, Deeg