*** als in de Vogelen, famengefteld uit twee groote
A fdeel» Kraakbeenderen, met elkander gewricht. Het
Hoofd haclt een zeer naauwe Spleet, dat mooglyk de
stuk. oorzaak kan zyn van het ronken der Zee-Schildpadden,
’ t welk, volgens Plinius , van verre
hoorbaar is, als zy op ’t Water dry ven: immers
de Zee-Kalven , die insgelyks fnorken,
hebben ook zulk een enge Lugtfpleet, De
Lugtpyp, welker ringen geheel waren, fcheid-
de zig, by ’t bomen in de Borfl, in twee Takken
, die in de Long gaande haar Kraakbeenige
natuur afleiden, en niet voortbragten dan zeer
wyde en ongelyke Vliezige Kanaalen , waar
door de Long zig zeer wit vertoont in deeze
Dieren. Dit fchynt een natuurlyk gevolg van
de byzondere Circulatie des Bloeds , ’t welk
meed de Long voorby gaat, en kan dit Ingewand
doen dienen tot een einde, voor deeze en
dergelyke Dieren hoognoodig.
Dewyl, naameiyk, de Schildpad het Vermogen
heeft, om zig tot aan de Oppervlakte van
>t Water te verheffen , en daar op te blyven
dry ven, zo verbeelden zig gedagte Abademis-
ten, dat de Long haar verftrekt in plaats van
de Lugtblaasjes, die men tot dat zelfde oogmerk
vindt in de mcefte Viflchen. A ristote-
les en Plinius hebben opgemerkt, dat, wanneer
de Schildpadden lang op ’t Water geweeft
zyn in ’theetfte van den Zomer, het gebeurt,
dat haare Schulp zo zeer is uitgedroogd, dat
zy niet fpoedig weder duiken kunnen, en dus
w o r
den zy gemakkclyk van de Viflchers gevangen. IIT.
\ is hier uit blykbaar, welk een juifte even- Afdeel.
redigheid ’er in haar Evenwigt moet plaats heb- fj00FD<ii
ben, dewyl een zo kleine verandering in ftaat stuk.
is om haar hetzelve te doen verliezen. Schoon
deze geen Water.Schildpad was, fchynt er egter
, in het maakzel van haar Hart en Longen,
een dergelyke geflalte plaats te hebben; even
als men verfcheide Vogelen gewiekt ziet, die
egter niet vliegen.
Ik gaa over tot de groote Weftindifche Land- fc^ eL‘annc^
Schildpad, welke van den Heer du V erney , Schildpad,
tot Dafpooring van het Hart, is geopend. Der-
zelver Schulp, of Ruggedekzel, was twee Voeten
en drie Duimen lang, twee Voeten en éen
Duim breed, en het Schild o f Borftftuk hadt
de langte van zeventien , de breedte van
veertien Duimen.
Het Hart van deezen Schildpad was geplaatfl
in ’t midden van de Borfl: , bóven de Lever,
zonder eenig Middelrift, in een wyd Hartzakje»
rondom vafl gehegt aan het Buikvlies, Des-
zelfs gedaante was half Kloots , van onderen
verheven rond , van boven p la t, een weinig ;
ingedrukt in ’t midden, daar de inplanting der
Ooren tn Slagaderen is. Onder het Hart was
een Vergaarplaats o f Zak, gelykende naar een
uitgefpannen Blaas, langwerpig van gedaante,
waar in door de Aderen al het Bloed uit het
Lighaam, behalve dat uit de Long komt, terug
gebragt wordt. Zy heeft van binnen veele
I, D eel. VI, Stvk, D Vlee