III,
A fdeel.
IX.
Hoofdstuk.
Enropifibe,
Eigenfchappen,
toe betrekt, hadden over of omtrent 200 Buik-
fcbüden, De laatftgemelde-, ondertulïchen ,
wordt betrokken tot onze gewoone Adders,
als eene Verfcheidenheid , die in ’t getal van
Buikfchilden en Staartfchubben, als ook in ’t
maakzel der Schubben van de Rug en K op,
volkomen daar mede o vereen (temt, hoewel zy
’er in Kleur van verfchille (*).
De Adders worden door geheel Europa, maar
wel meelt in de Zuidelyke deelen, in Griekenland
, Italië , Spanje , Portugal; doch ook in
Vrankryk , Duicfchland , en Engeland gevonden.
De Heer L inn^eus z e g t , dat zy in Swee-
den gemeen , en , door hunne zeer Venynige
Beet, fomtyds doodelyk zyn ( f ) . Meelt onthouden
zy zig in Berg- en Bofchagtige, drooge
Landltreeken, o f Heijen, en worden zelden gevonden
in Moeraffige o f aan Zee leggende Ge-
welten.
Sommigen hebben beweerd, dat deeze Dieren
zig niet konden oprollen o f in bogten leggen
, gelyk andere Slangen, doch dit lirydt tegen
de Ondervinding. De Adder is egter zo
vlug niét als een gewoone Slang: hy kruipt
langzaam én lprlngt nooit. Ook zal hy nimmer
een Menfch byten, indien men hem niet
getergd hebbe, o f dat hy in benaauwdheid zy:
alsdan hebben weinigen deeze Dieren behandeld,
zon-
(*) sAmten. AcaJL, I p, 114,
(f) FnUn, Snee p, 97,
zonder dat zy ’er van gebeeten werden. Tot
zyn Voedzel randt hy veejerley Infekten en
andere Kruipende Dieren aan ; gelyk Torren,
Scorpioenen , Haagdiffen , Padden , Kikvor-
fchen , ■ Muizen, Mollen en dergelyken ; waar
van hy de kleinlten geheel, de groot Iten ten dee-
le inzwelgt. Verfcheide Maanden kunnen z y ,
zonder eenig Voedzel, leeven, en, gevangen
zynde, willen zy zelfs niet eeten. Het zelfde,
dat men in de RateHlangen, ten opzigt van de
fchynbaare betovering der Dieren, om zig van
hun te laaten inflokken, opmerkt, heeft, hoewel
in minder graad, by de Vipers plaats. Z y
zyn , gelyk ik reeds aangemerkt heb, ongemeen
taay van Leven , en de Kop , zegt
men , van de Romp afgehouwen , kan even
doodelyk byten, als te vooren. Hunne Drek
ftinkt zodanig niet, als die der Slangen. Z y
verbergen zig niet in gaten van het Aardryk,
maar kruipen onder Steenen o f Ruigte weg.
Hunne Paaring gefchiedt tweemaal ’s Jaars; de
eerlte in de Maand van Maart, en de Jongen
worden vier o f v y f Maanden gedragen. In
’t Voorjaar leggen zy hunne Huid af en fomtyds
ook nog eens in de Herflt. In de Zuide-
lyke deelen van Vrankryk, Dauphiné en Pro-
vènee, van waar de meelte Adders komen, die
men te Parys verkoopt; worden zy gevangen met
HoutenNyptangen o f opgevat by de Staart, als
wanneer zy zig niet omwenden kunnen om te
byten. Dan vervoert menze in Doozen o f Kallen,
I. D eel. VI. Stuk. Y 4 die
III.
Afdeel.
IX.
Hoofd.
stuk..
Europifche.