458 B e s c h r t v i n g v a n
in< Deeze Werktuigen, egter, hebben geens-
A fdeel. zins de gedaante van Spieren. De Oppervlakte
XIV. vertoont zig Netswyze, en de inwendige zelf»
^ tük?* Handigheid is uit regte Buisjes famengefteld,
\rwp- die de dikte hebben van een Canzefchaft of dik-
y>0 >‘ ke Schryfpen, zynde evenwydig en digt tegen
elkander aan, regtftandjg ten opzigt van de
Rug en Buik geplaatft. Deeze Buisjes beftaan,
in de langte, uit vyfentwintig o f dertig Celletjes
, vol van een weeke witte ftoffe. Wanneer
het Dier zig plat maakt, trekt het alle deeze
Vezelen famen, dat is te zeggen, het vermin'
dert de langte van de Buisjes , e n , zyn Stoot
willende doen, Iaat het, waarfchynlyk, de Na-
tuurlyke Veerkragtvan deeze Deelen werken,die
alle de Buisjes te g e ly k , en oogenblikkelyk,
hunne voorige langte weder doet aanneemen.
Geftalte. Omtrent de uitwendige Geftalte merkt Lo-
RENZ1NI aan ’ dat ’er eenig verfchil in z y , ten
opzigt van de Kleur, Vlakken en aanhangzels
by de Staart, de Gaten agter de Oogen, enz:
maar dat het meefte onderfcheid beftaat in de
Grootte. Daar zyn Krampviffchen of Trilrochen
van niet meer dan zes Oneen en anderen van
agt*
dat deeze Schok, ten minfte van zeer groote Trilroch-
en, zig door de Netten en de Hengels der Visfcheren
heen, kan laaten gevoelen. De Touwen naamelyk worden,
fterk getrokken zynde, als harde Lighaamen, en
kunnen dus den Stoot, even als den Elektrikaalen Schok»
overbrengen. En , dat die aandoening zig door een
Rotting of Wandelftok heen mededeelt, heeft de Heer
W a l t e r , Kapellaan van Lord A nson . aan de Kult van
de Zuidzee ondervonden. lAnfons Reizc, bl. 243.
agttien Ponden zwaar. Redi heeft ’er gehad
van vierentwintig Ponden. De volmaakte El- ^
jeren, die men in de een zo wel als in de an- hoofd-
deren vindt, zyn geen bewys van verfchillende stuk.
Soorten : dewyl dit in groote en kleine Karpers,
Baarfen,enz. ook plaats heeft.Aan de Kuft van Poi»
tou zyn z y , doorgaans, anderhalf Voet lang; doch
men vangt ’er ook wel die veel grooter zyn. Zon-
der de Staart is het Lighaam byna Cirkelrond.
De Heer K trmpfer is zeer naauwkeurig in de
befchryving der Trilrochen van Ooftindie, die,
volgens zyne Afbeelding , weinig verfchillen
van de Europifchen. Het Lighaam is plat,
gelykende naar dat van een Roch, doch ronder,
met een Kegelagtig dunne Staart; als die
der Haaijen. De grootften hebben het niet bo»
ven de twee Span breed. In t midden, daar
de Vifch geen Been h e e ft, is de dikte twee
Duim, loopende allengs dunner naar de Randen
, die Kraakbeenig zyn , en voor Vinnen
verftrekken. De Huid is zeer glad, ongefchubd
en vol Vlakken, waar van die op de Rug wit
en bruin zyn , die aan de Staart donkerer; maar
de Buik is geheel w it , even als in de meefte
Platviflchen. De Kop die zeer plat is, binnen den
omtrek des Lighaams begreepen , heeft de
Oogen klein, en op de Rug geplaatft, een Duim
van elkander af. Onder dezelven zyn twee
Lugtgaten, van de zelfde grootte, die zig in
’t Water met een Vliesje fluiten; zo dat menze
neemen zou voor een tweede paar Oogen. Aan
1. Deel, VI. Stuk, de