jjjt Niet oneigen wordt de naam van Knyper,
Afdeel, in navolging van K^empfer , toegevoegd aan
VIII.
Hoofdstuk.
een Serpent, dat zyn Werk maakt van door
zekere lift de Viervoetige Dieren ce omftren-
gelen, en ze dan dood te knypen; omze verflikt
zynde in té zwelgen. Dat zy dit met
Bokken en Geiten , ja zelfs met gehoornde
Herte-bokken doen, is geloofbaarder, dan dat
zy zelfs wilde Stieren, op die wyze, overwel*
digen en afmaaken zouden. Evenwel, indien
’er van deeze Slangen , die twintig, Voeten
lang zyn, gevonden worden, gelyk Piso verhaalt,
zo is het niet ongelooflyk. Waarfchynlyk zyn
het zodanigen, waar van Adanson byna het
zelfde meldt, en daar hy een Vel van hadt,
twee-en twintig Voeten lang; wordende deeze o f
nog grootere te Senegal de Reus-Slang getyteld.
Het blykt, inderdaad, dat deeze Serpenten
van
Afgod der
Negeren.
AbdominalibusCCXL, Sentis Caudalibus LXIV. „Aman»
Acad. I. p. 497. Tab XVII. fig. 5. Afuf. ^Ad. Frid. I.
p. 38. Cenchris, 248-60. Gron. Muf. II. p, 69. N. 43.
Tamacuilla Hnilia five Serpens Oculea Mexicana. Seb.
M u f IL Tab. 98. Fig. t . Serpens Ceylonica fpadicea»
Manballa didla. Id Tab. 99 Fig. 1 , 2. Imperator de
Quadalajara, Mexicanus. Id. Tab. xoo. Fig. 1. Serpens
blancia Ceilonica, Volonga didta. Id. Tab. 101. Fig. 1.
Rex Serpentutn Oriemalis , Lamanda didtus , ex Java ,
rariflimus. Id. Tab. 104. Fig. i- Serpens Americana Arbores
, fingulari artificio pidta , magni æftimara- Id.
Mitf- I. T, 53. Fig. x. Serpens Americana, maxiino ia
honore habita. Id. ib. T. 36. Fig. y. Serpens Phy tiens,
Grientalis 8c Africanus, qui honore Divino colitur ab
Sncolis, Ib. Tab. 62, Fig. 2 , 1.
van Monftreufe grootte niet alleen, maar tevens IIL
van eene zo fierlyke Kleur zyn , dat menze, A fdeel.
om eene of om die beide redenen, Goddelyke ^ I iU /
Eerbieding waardig keurt. Verfcheide der ge- STUK.
nen , die uit Seba , als tot deeze Soort be.
hoorende, worden aangehaald, hebben in de
Landtaal der andere Wercldsdeelen zeer voor-
treffelyke naamen, en worden zelfs hoog ge-
agt en zeer ontzien. De Indiaanen, aan de
Kuft van Malabar, ftigtten, maar vier of v y f
Jaaren geleeden, nog een Tempel, op zekere
plaats , daar zodanig een o f een dergelyke
Slang verfcheen; naar de Deenfche Zendelingen
ons verhaalen. Ook fchynt my de Afgod der
Negeren hier toe te behooren. Die van Mexiko
noemen een dergelyken Slang, het Opperhoofd
mn Guadalajara , en de javaanen vereeren
hem met den naam van Koning der Slangen.
Gemeenlyk voert de SlaDg , daar w y hier Konings-
van fpreeken, den naam van Boiguacu , dien slans*
’er de Brafiliaanen aan geeven, van wegen zy-
ne Grootte, en van de Portugeezen wordt hy
Cobra de Veado geheten. R at noemt hem Buffels
Slang, Anacandia der Ceyloneezen, en, volgens
d e L a e t , zou men hem in Weftindie
Giboya of Jaboya noemen, Onder de verfchei- .
denheden, welken men ’er van vindt, is eene
overeenkomft van wonder fierlyke Tekening der
Huid , daar in beftaande , dat dezelve, met
groote Vlakken, regelmaatig, is gefprenkeld,
en in fommigen als met Oogen verfierd. Het
I. Deei. YI. Stuk, X Op»