UI. lenborg bevondt (*). De Kop is langwerpigs
A fdeei. van boven plat, met twee Naaden , die van het
1 v - Oog agterwaards uitloopen, getekend; agter de
stuk! ' Oogen gedekt met een vierkant platagtig Beent-
Krokodil. j e ; van vooren, tuiïchen de Oogen, hoog gerimpeld;
van onderen glad met netswyze rimpels
en vierhoekige Vlakken: het Agterhoofd
voorzien met Eeltagtige bultjes, die in twee
dwarfe ryën verdeeld zyn. De Neusgaten zyn
verheven met Maanswyze gaten en hoorentjes
die agterwaards geftrekt zyn. De Tanden in de
Kaaken zyn ongelyk van grootte en op ééne ry
aan den rand gefchikt. De bovenfte Oogleden
zyn opgeligt en zeer rimpelig, ’t welk aan het
Dier een wreed Gelaat geeft. De Hals is , in
het bovenfte gedeelte , met vier o f v y f paaren
Knobbels gedekt, doch van onderen in agt
Stukken of Segmenten verdeeld. Het Lighaam
is, van de Halsknobbels a f, de geheele Rug
over, gedekt met twintig Stukken , die ieder
beftaan uit vierkante Geledingen. De witte
Buik beftaat uit vier en-twintig Stukken. Het
Aarsgat is eene langwerpige uitpuilende Spleet,
rondom gerimpeld. Het voorfte van de Staart
is uit tien Stukken famengefteld; het agterfte
platagtig op zyde, en van boven met een fcher*
pen kant, van onderen rondagtig. Zy eindigt
met twee-en-twintig Stukken. De Voorpooten
hebben v y f van een gefcheiden Vingeren, de
drie
(*) ^Amxnit. *Ac<td. Vol I. p. 122.
drie eerften genageld, den vierden en vyfden jjj.
ongenageld: de Agterpooten vier Vingeren, die A fdeel.
ten halve famengevoegd zyn en de buitenfte is
zonder Nagel of Klaauw. De Kleur is , uit- STUK>
wendig, Afchgraauw o f liever Loodverwig, met j^rokodiL
dwarfe banden, die gegolfd zyn; de eerfteom
den Hals, de tweede tuflchen de Armen , de
derde en vierde op de Rug, de vyfde voor,
de zesde agter de Dyën , de zevende en de
overigen, tot' aan den veertienden toe, om de
Staart heen loopende.
Omtrent de uitwendige vertooning wordt, door Uitwendige
den Engelfchen Reiziger Smith , op deeze wyze
van den Krokodil gefproken. Zyn Kleur is donker
bruin; de gaaping van den Bek zo wyd,
dat dezelve van ’t eene Oor tot aan het andere
ftrekke, In de Bek zyn drie o f vier ryën
Tanden, van verfchillende figuur en grootte,
waar altemaal puntig' en fnydende fcherp. De
Beenen zyn kort en aan ’c end gewapend
met lange , kromme, puntige Klaauwen, met
welken hy zyne Prooy aanvat en ver'fcheurt.
Zyn Huid is hard en dik met Schubben gedekt,
en aan alle zyden met een groote menigte uit-
fteekende punten, als zo veele Nagelen, doch
niet zo regelmaatig gefchikt, als dezelven door
de Schilders en Plaatfnyders ons vertoond worden.
Verfcheide deel en van zyn Lighaam, ge»
lyk de Kop , Rug en de Staart, waar in de
voornaame kragt van dit Dier beftaat, zyn door
hardheid ondoordringbaar voor een Musketko-
I. Deel. VI, Stuk, F 5 g e l,