III.
A fdeel.
VIL
Hoofdstuk.
ken de Heer K a lm naar zulks vraagde, beves.
tigden die. Onder dezelven waren tien o f
twaalf Perfoonen, die hem verzekerden, dat zy
het mee eigen Oogen hadden gezien, en fora-
migen van deeze laatften agtte hy volkomen ge-
loofwaardig. Hy tragt deeze Betovering te
verklaaren, door de manier, op welke men ziet
dat de Katten dikwils een Vogeltje, Jt welk anders
haar gemakkelyk ontvlieden zou kunnen,
betrappen. Men weet, naamelyk,dat de Dieren
zelden vlugten, eer het. gevaar oogfchynlyk en
naby is. MiJXchien heeft het gefchreeuw deezer
Vogeltjes , die in de Boflchen van Amerika
gantfeh niet fchuuw z y n , eenige ovèreenkomft
met dat der Vogelen in Europa , wanneer zy
over dag een Kat-uil, Havik of, anderen Roofvogel
zien, welke'zy vervolgên in plaats van-
’er voor te vlugten. Het zou, mooglyk, ook
wel uit verbaasdheid kunnen fpruiten, o f dat
de Beeften, naby komende , in zwym vielen
door den Stank van dit Dier. Een Inkhoorn,
van den Boom willende klauteren om te ontvlugten,
zou inzonderheid dit laatfte kunnen bejegenen.
Dus hadt zekere Vrouw een Haasje,
dat den Ratelflang gezwind [voorby liep, zien
omver tuimelen. Het vallen in den Bek kan
door de fchielyke uitfehieting van den Kop
worden verklaard. Immers /dat ’er een betoverende
kragt zyn zou in de Oogen van dit Dier
back de Heer K alm , fchoon hy h e t , na dat
xnea
men het toornig gemaakt hadt, lang agter een m.
f t y f aankeek , niet gewaar kunnen worden. A fdeel.
Ik gaa thans over tot de uitwerking van het ,
byten des Ratelflangs. Het Vee , gelyk Koei- stuk,
jen, Paarden; befterft het dikwils oogenblikke- Uitwerking
lyk; de Honden houden het gemeenlyk langer
uit: men heeft ’er gezien, die vyfmaal gebeten
en niettemin in ’t Leven gebleeven, doch
ongemeen ziek en byftqr uitgezwollen geweeft
waren. Men verhaalt, dat, als het Vee langs
een Weg gedreeven wordt, aan welken een
Ratelflang legt, dezelve zig zo lang ftil houdt,
tot dat de laatfte onder zyn bereik is. Omtrent
het byten van den Menfch is het Dier zo liftig,
dat. het, fchoon men een Stok in de Hand heeft,
niet, gelyk de Honden , daar in byte ; maar
in ’t Been treffe. Niet gaarn fchiet de Slang,
indien hy geen kans ziet om te raaken, het gene
hy beoogt.
Omtrent den Menfch is de Beet fomtyds ook
minder, fomtyds meer gevaarlyk. Indien de
Beet van een Ratelflang , dien men regt boos ■
gemaakt h e e ft, zo diep gaa, dat eene groote
Ader getroffen z y , die : regtftreeks naar ’t Hart
loopt, o f gemeenfehap heeft met veele deelen
des Lighaams, dan is ’er geen hulp tegen , en
de Wilden zelfs zien daar van af. Een aanmeiv,
kelyk Voorbeeld heeft men, ten dien opzigte.
Toen een Gezantfchap der Regeering van Pen-
fylvanie, aan de Iroquooifen,te Onondago kwam,
was daar iemand ouder de Inlanders, die, zyne
1, Deei, Yl, Stuk, be.