III. Dat de Adderbeeten niet altoos Vergiftig zyn.
A fdeel, fchynt daar van daan te komen, dat- het Venyn
Hoofd- f°mtyds hun ontbreekt; fomtyds niet in de
stuk. Wond gebragt wordt'; fomtyds niet met het
De zitplaats Bloed gemengd. Dit brengt ons tot befchouran
t Vë- . ,
nyn. wing der zitplaats van t Venyn , waar over
thans geen het minfte Gefchil is. Men cwyfelt
n ie t, o f het wordt door de twee dunne, lange
holle Tanden ( * ) , welken de Viper heeft in' de
Bovenkaak, in de Wond uitgeftort. Galenus
heeft reeds opgemerkt, dat de Landloopers de
openingen, aan ’t end deezer Tanden, weeten
toe te floppen, eer zy zig byten laaten: door
een fchandelyk bedrog dus het Leven der Men-
fchen, op de wyze der Kwakzalveren, laagen
leggende, om door fchynbaare betovering hun
vuil Gewin te bejaagen. Dëeze Tanden, zeer
naar Slagtanden gelykende, ftaan een weinig
krom naar agteren, en de holligheid in dezel-
ven loopt van den Wortel af tot digt aan de
Punt, alwaar zy eindigt met een Spleetje, niet
ongelyk aan dat van een SchryfpeD. - Behalve
deeze Vergiftige Tanden, die , ten getale van
een, twee o f drie, op ieder zyde van de Bovenkaak
zitten, heeft de Adder nog verfcheide
kleine Tandjes, met fcherpe punten, om de
prooy te vatten, terwyl hy ze byt.
D e eigentlyke bronnen , nu , van dit zo
fchroo.
(*) Zie de Afbeelding van een Adder-Tand in Bakers
Nuttig Gébruik van ’t JWikrtikttp, Amlterd- 175Ö.
PI. XV. Lett. L.
fchroomelyk Vogt, heeft men bevonden een III.
Soort van Klieren o f Klieragtige blaasjes, wel- AfdeeU
Ice in de Koppen van alle Adders, zo Man- Ho ^
netjes als W y fje s , geplaatft zyn op de zyden stuk.
van ’ t Bekkeneel, aan’t agterfte van ieder Oog.Eurofifcbe,
hol, onmiddelyk onder de Spier, die men de
Kaauwfpier zou mogen noemen , dewyl z y
dient tot neerdrukking van de Bovenkaak; en
dus m oe t, onder ’t byten , ’t gedagte Vogt
worden uitgeperft. Men kan het , door hun
den Hals te knypen , fomtyds met ftraaltjes
doen uitfpuiten, zo M ead aanmerkt. Deeze
Klieren, die uit verfcheide kleineren famenge-
fteld z y n , en veel overeenkomt! hebben met
de Oorklieren in de Menfch , bedekken dc
Wortels der gemelde lange Tanden, en ontladen
haar Vogt in een blaasje, ter wederzyde,
dat met de holligheid der Tanden gemeenfchap
heeft. Men vindcf dergelyke Kwylklierén, ook,
in de Koppen van onfchadelyke Slangen: ’ t zy
dat het Vogt daar van een andere natuur zy o f
dat het gebrek van Werktuigen de ontlading
in de Wond belette.
De Natuur ondertuflchen , die zorgvuldige
Moeder , kan zelfs ook hier niet befchuldigd
worden, van dit Venyn vrugteloos o f tot enkele
befchadiging te hebben voortgebragt! De
Heer M ead merkt aan, dat de Adders, welker
Voedzel btftaat in Haagdiflen , Kikvorfchen,
Padden , Muizen, Mollen en dergelyke Dieren
, niet in ftaat zynde om dezelveq te kaauh
deei, vi. siwk, wen*