II r. dat de Kikvorfchen in de Wolken geboren
A fdeel, worden en met een Onweersbuy neervallen
Hoofd. zou^en* Hunne Geftalte en verandering is na-
stuk. genoeg als die der Padden, waar van menze,
in ’t eerft, naauwlyks onderfcheiden kan.
^HetBorre* Nog verdient het Geluid der Kikvorfchen on*
ze opmerking. Aristophanes vergeleek dat-
zelve reeds by Brekekex Coax, Coax, waar van
het Latynfche woord Coaxare, en ’tNeerduit-
fche Borrekikken, ook is afgeleid. Men noemt het
ook wel Worken en Kwakken; doch in de Soort
van Kikvorfchen is , ten dien opzigte, een aan.
merkelyk verfchil. Sommigen geeven geen
Geluid, dan in de Paartyd, d?t is in 't Voorjaar
, en dan fchatert de Lugt by avond en ’s
nagts door hun gedreun : zo dat menze , hier
te Lande, wel boertende noemt , de Boeren-
Nagtegaalen. Van verre , naamelyk f§ is dit
Geluid , langs de vlakke Velden klinkende,
niet onaangenaam, doch van naby, en in be*
flooten plaatfen, onbefchryflyk laftig. Anderen
fchreeuwen niet , dan vervolgd wordende
o f geplaagd. Hun geborrekik heeft meelt
plaats in warme Nagten van de Mey-Maand:
de Noorde-Wind en Koude doetze zwygen.
Plinius wil, dat ’er Regen door aangekondigd
worde.
Vangft. De Kikvorfchen eeten wel Kroos en andére
Waterplanten, waar onder één; miflchien om
* Marfus die reden, Korfchenbeet * getyteld wordt; maar
Puna J 3
hun voornaamlte Aas beftaat in Wormen en
ïn-
Infekten. Men heeft onlangs ontdekt, dat zy nj.
naar Slakken zeer gretig, zyn , en derhalven Afdeel.
veel dienft doen in de Moestuinen. Men vindt- hJ * d_
z e , by Zomer» menigvuldigft aan de kanten der stuk.
Slooten en in de Weiden van het laage deel
onzer Provintien » gelyk bekend is : alwaar
z y , by de volkryke Steden en Hofplaatfen, dik*
wils gevangen worden, omze te gebruiken in
lekkere Pottagiën. Die Vangft gefchiedt o f
met Netjes, of met een Hoek en Draad, daar
men Wormen, Vliegen, Vlinders o f iets anders
, aandoet; ja ook met een. klein rood
Lapje en een kromme Speld. Anders worden zy
ook wel met een foort van Boog gefchooten.
’c Voornaamfte, dat tot dien Vangft vereifcht
wordt, is de ftilheid: want zy verbergen z ig ,
als menze naby komt, op ’t minfte geraas,
diep onder Water. Men kanze ook , in ondiepe
Slooten van helder Water op een Zandgrond
, door middel van brandende Toortfen,
by nagt, met de Handen grypen (*).
DeFranfche Akademift, Mery, heeft in de HukJ
Ontleding van een Kikvorfch waargenomen ,
dat de Huid niet aan de Spieren was vaftge-
hegt, dan door eenige Vezelen , die uit Zenuwen
en Bloedvaten fcheenen te beftaan:; in welk
opzigt zy dan ook met de Padden overeenkomen,
De geheele Huid, op het L y f , fcheen
ver-
(*) Zie de Afbeelding in Chomelï, Huishoud, Woor-
sUnb. op Kikvorsch,
J.Dm, VI, Sivk, Q 5