III leus glaucus de langte van vier o f v y f Elles
Afdeel. j0e.
PJoofd Hy komt zo wel in de Oceaan en de Noord-
STUK. zee , als in de Middellandfche Zee voor. In
BUauw* Verfkndendheid wykt hy voor de andere Haai*
jen of Zee-Honeen niet, maar overtreft dezel-
ven door zyne grootte. Als in de Zomer een
Jongen, die de Lakey was van zekeren Officier,
op den Oever wandelde, kwam zulk een Mon-
fter uit het Water fchieten, en zou hem, hadt
hy ’c niet ylings doorftoken, waarfchynlyk een
Been afgebeten hebben , zegt Rondeletius.
Zyn Vleefch is hard, fterk ruikende en taay,
doch , voor iemand [die ’t verteeren kan, zeer
voedzaam. Hy heeft de Huid minder ruuw
dan eenige andere Soort van Haay, de Tanden
zeer fcherp , naar W illoughby getuigt, die
zulk een Schepfel in Cornwall gezien en geopend
hadt.
XII- C12) Haay niet de Rug plat en de Tanden
Zaagswyze.
Haay.
De Canis Canharias der Ouden wordt heden-1
daags Latnie in Vrankryk en van de Engelfchen
«iwhite Shark, dat is de witte Haay , geheten.
Men noemt hem., in Noorwegen, Haae-Kiaring,
en
(i2) Squalus Dorfo plano, Dentibus Serratis. A r t .
Gen. 70. Syn 98- Lamia. R ond. Ptjc. 390. Canis Car-
chanas feu Laima. G isn . Piß. 173, W il l . Jihtb. 47»
R aj. Piß. 18.
en houdt hem voor ’t Wyfje van den voorgaan- III.
den. W y noemen hem Jonas-Haay, om dat AFDf :r'*
men het waarfchynlyk plagt te Rellen , dat de i i00PD_
Profeet Jonas door zulk een Zee-Monfter in* stuk.
geflokt ware (*). h ™**'
Deeze is de grootfte van alle Haaijen. Men
heeft zulk een Monfter, naar getuigd wordt,
gevangen , d a t, op een Kar gelegd zynde,
naauwlyks van twee Paarden kon voortgetrokken
worden. Men heeft ’er gezien , die ge-
Fchat werden op eenige duizend Ponden zwaar.
Rondeletius zag ’er op den Oever van Sain-
togne één, die den Bek zo wyd hadt, dat ’er
een dik Man gemakkelyk in kon. Die van
Marfeille hadden hem verhaald, dat zy eens
een Man, die met een Borft-Harnas gewapend
was, in de Rob van zulk een Vifch gevonden
hadden ( f j .
Dé
(*) Men ftelde zulks te gereeder vaft , omdat de
Keel der Waiviflchen te naauw bevonden wordt, tot het
Inflokken van een Menfch ; doch hedendaags , nu
men de Kazilotten kent , is die zwaarigheid weggeno*
men. Zie het III. S tu k dezer Natuurlyke Hiftorie*
bladz. y jr . Ondertusfchen is het zonderling, dat men
by L y c o p h r o n gemeld vindt , dat de Vifch , in wiens
Bek Hercules gefprongen , en daar hy drie Etmaal in
de Maag gebleeven zoude zyn , een Kvwy
zy ge wee ft.
(j) De wonderen worden zelden verkleind, zegt het
gemeene Spreekwoord- Ik vind in de Diclionn. des
iXnimaux. (Paris 1759. Tomé II. p- 889-) hoe Rorr-
del etuis zegt ,-dat men ’er gezien heeft , die tot der.
tigduizend Ponden woogen. Hoe kon hy dan zeggen,
I.Deel, VI. Stuk. dat