III grooter dan een Okkernoot; doch in de Zee-
A fdeel. Schildpadden vindt men die nog ongelyk klei*
Hoofd- ner > indieu 'l waar is» §elYk men berigt, dat
stuk. in de zodanigen, welker Kop als een Kalfskop
groot is , de Herfenen niet grooter dan een Boon
zyn. De Reukzenuwen maakten byna een
vierde deel van het Brein u it, en de Gezigtze-
nuwen hadden daar van haaren oorfprong.
Voorts was omtrent het Ruggemerg en de ver-
lpreiding der Zenuwen alles naar gewoonte,
De Oogbol hadt de breedte van een Duim,
doch het Kryftallyn was, gelyk de uitwendige
opening, zeer klein. De Tong was een Duim
lang, fpits en dun, zeer tepelig en met tien
Spieren voorzien: de Kaaken waaren zeer dui-
delyk getand. Plinius ze g t, dat de Schildpad
geen Tanden heeft noch Tong.
De Inge- Na dat men het Harnas hadt doorgezaagd,
wanden. eQ ^ y j j ezen weggenomen, kwamen de Ingewanden
te voorfchyn. De M aag, uit zeer dikke
Rokken famengefteld , hadt de figuur van
die der Honden , zynde aan de Lever gehegt
door verfcheide Vaten. Behalve den twaalf-
Vingeren Darm , die wel een tweede Maag
fcheen door zyneNetswyze plooijen, vondt men
in de overige geen Kreukels Doch Klapvliezen. De
dunne Darmen waren één Duim wyd en negen
Voeten lang; de dikke hadden de wydte van
twee Duimen en de langte van vier Voeten.
Men vondt ’er geen blinden Darm en de regte
o f Endeldarm hadt , negen Duimen van het
Fon-
Fondament a f , eene vernaauwing , dienende n r.
voorts als tot een Scheede voor de Schaft, ge- Afdeel.
lyk dit ook in de Bever, Civetkat en andere Hoofd.
Dieren plaats heeft. stuk.
De Lever was zeer groot, bleek van Kleur Leve>'■ iNi«*
. \ . feu y Blaas.
en vaft van zelfstandigheid. Zy was byna in
tweën verdeeld , hebbende ieder Lob een by*
zondere Holader en Uitwerpbuis. Het Galblaasje
hadt byna de zelfde figuur als in een
Menfch, en de Galbuis liep door een byzon-
dere Opening in ’t Gedarmte uit. De Milt hadt
een Nieragtige gedaante. Het Alvlees was driekantig
en omvatte den Twaalfvingeren-Darm
zeer digt. De Nieren waren ook driekantig
Prisma’s wyze. In de Pisblaas vondt men meer
dan twaalf Pinten Vogts. Z y was by uitftek
groot, daar Aristoteles getuigt, dat de Blaas
in de Land-Schildpad zeer klein zy. Ook ver-
fchilde haar figuur grootelyks van die van een
Karfteng , welke Severinus ’er aan toe-
fchryft. Zy geleek meer naar een dikken Darm,
en hadt haare Opening niet aan een der Enden
maar in *t midden , vertoonende dus vry wel de
gedaante van ’t Licht der Vrugten in de Viervoetige
Dieren. Haar Hals was omtrent in ’t
midden van den Endeldarm geplaatft, zeven
o f agt Duimen van ’t Fondament. De Schaft
was negen Duimen lang en anderhalf Duim
breed.
Van de gefteldheid des Harts zal ik ftraks na* Longen,
der fpreeken. Het Strottenhoofd was, even
I. Deel. VI. Sivk. als