IU> met de Staart, en de grootfte is nagenoeg twaalf
Afdeel. Duim. Zy kunnen hunne Tong ter langte van
IV J
Hoofd- zeven of agt Duim uitfchieten.
stuk. Wat de Geftalte , voor ’t overige, belangt,
kameleon, merkt men aan, dat hun L y f op zyde platagtig
is met een fcherpe Rug, niet met Schubben,
maar met Knobbels gedekt: de Kop van boven
plat, doch fomtyds ook gekield, ’t welk de veranderingen
van het Kapfel zyn , zo even gemeld:
de Oogen, welker Appels Goudkleurig
glinfteren, met een dik Vlies gedekt, dat de
plaats bekleedt van Oogleden , maakende een
langwerpige Spleet. De Pooten vyf-Vingerig,
doch zodanig , dat drie en twee van deeze
Vingeren in een gemeen Vlies , als in een
Scheede, beüooten zyn, en dit maakt hun tot
klauteren langs Steenen en Boomtakken bekwaa.
mer, dan tot loopen op een vlakken Grond,
wanneer hunne Gang by uitftek traag is : want
twee of drie der Vingeren, dus famengevoegd,
ftaan agterwaards gekeerd. In ’t klimmen worden
jzy veel door hunne Staart, die zy om de
Takjes krullen, geholpen. Desnagts Ichynen
z y waakzaam te zyn.
Inwendige Omtrent de inwendige deden van dit Diertje
deeien. waren , door G assendus , de volgende aanmer-
kelyke Byzonderheden waargenomen (*). i . Een
enkele Darm, niet met omwentelingen maar
met
(*) In rit* Ptirtfcii. Libr. V, Cap. 32$. Chabl
Onom, p. 26,
met omkrommingen verlangd. 2. De Afgang
taamelyk vloeibaar en dun, uitgenomen als die
naby het Fondament komt. 3. De Lever in
tweeën gefpleeten , en uit haar bultige deel
haar Bloed wel in ’t ge oorde Hart uitftortende,
doch zonder dat ’er een opklimmende o f neder-
daalende Ader-Stam overbleef ; terwyl inmid*
dels andere Aders ook regtftreeks voortliepen
naar de overige deelen. 4. De Long wierdt,
door opblaazing, een zeer dun Vlies , dat in
omtrek het geheele Dier evenaarde. 5. In de
Onderbuik was geen Peritonaum, maar alleen-
lyk een Vlies, dat de regteühandfe deelen van
de flinkerhandfe afzonderde. 6. Zo nam men
ook geen Milt, noch Blaas, noch Nieren waar,
maar alleenlyk een foort van Camnculces dat
mooglyk de Teeldeelen zyn geweefl. 7. De
Tong bykans een Voet lang. 8. Het nam de
Kleuren der Voorwerpen niet aan/9. De Oogen
wierden niet eenpaarig, maar elk op zig zelf
bewoogen , zodanig , dat, als het een ergens
op geveftigd werdt, het andere of Ril bleef
Haan , of naar een anderen kant zig afwendde.
Zie hier wat de Heer H a s se lqu ist , nu
onlangs , by de Ontleding van een Kameleon
heeft waargenomen ( * ) . Het Hart
was zeer klein en driekantig. Hy hadt een
enkele Long , onder ’t Middelrift, beflaan-
de de flinker zyde des Buiks, zeer groot en
dun,
(*) Als boven, pag. 348,
J.Deïi, VI. Stuk, -
III.
A fdeel.
IV.
Hoofd.
STUK.
kameleon.