VII,
Hoofdstuk.
Geftalte.
IL
Dryinas.
Ooftindi
fcne.
In de befchryving , welke Grokoviüs van
den zynen, dien by thans tot de derde Soort
van L ïnKjEus betrekt ( * ) , gegeven heeft,
zegt hy : de Kop is langwerpig rond , ftomp
aan de Snoet, van boven platagtig; deOogen
en Neusgaten ftaan digt aan den Bek , wiens
gaaping zeer wyd is : de Kaaken zyn geheel
Tandeloos , behalve de twee Hondstanden in
de Bovenkaak, welke lang en dun , fcherp als
een Els, krom zyn , en onder het Tandvleefch
bedekt leggen: de Tong heeft twee fpitfen zo
fyn als Haair. Het L y f is in ’t eerlt dunner
dan de K op, doch verdikt zodanig, dat het in
*t midden de breedte van den Kop heeft, zyn-
de met zeer kleine Schubbetjes gefchalied, ovaal
en glad; van onderen met dwarfe Schilden bekleed.
De Staart is zeer kort, en heeft van
onderen zeventien Schilden, waar op drie paa-
ren Schubben o f halve Schildjes volgen, en dan
heeft dezelve, naar ’t end toe, nog v y f Schilden.
' De Kleur is , zeer fraaj, wit en zwart bont.
Aan ’c end van de Staart hack de zyne maar éé-
ne Bel: ook was de langte weinig meer dan
een Rynlandfche Voet, en de breedte van 't
L y f , op ’t dikfte, nog geen half Duim.
(2) Ratelflang met 165 Buik- en 30 Staart•
fcbilden, dat is 195 in ’t geheel.
Hier
(#) Zoophyl. Gronov. Fafc. I. Leiclaz 1765. p. 2<5,
(2) Crotalus Dryinas , Scutis ió y , Scurellis 30, fimui
fumtis ipo. Syjt., Nat. X. Anguis Scuris Abdominalibus
CLXV. CaodaUbas, XXX/ ^4-rnm. *Acad, I. p. 297.
Hier mede wordt die van ’t Sweedfch Vorfle. hj,
lyk Kabinet, dat aan de Akademie van Upfal Afdeel.
gefchonken is , bedoeld ; hebbende de langte '
van twee Voeten en weinig dikker dan een STuk.
ViDger zynde. Dceze heeft geen Schubben
van onderen aan de Staart, die bekleed is met
dertig gebeele Schilden , ’t welk het voornaam-
fte onderfcheid fchynt uit te maaken; want het
verfchil, in 't getal der Schilden, is. ma»
klein.
T o t deeze Soort fchynt de Ratelflang van PI. L iv .
Seba te behooren, dien hy noemt grootjle Soort >s’
van Oojlindifche Ratelflang (*) en waar van hy
een Wyfje heeft afgebeeld, dat de langte van
drie Ellen en de dikte bynavan een Mans been
hadt , beftaande de Ratel uit veertig Leden.
Men ziet daar in klaar, hoe fcbril het Gezigt
van deeze Slangen flaat, wanneer zy toornig
zyn, Deeze Soort heeft meer dan twee Tanden,
en fchynt’er ten minfte.vier te hebben in
de Bovenkaak, aan ieder zyde. De Tong is
zeer zigtbaar gevorkt,met fpitfe punten. Voor
op den Kop leggen breede Schubben, waar in
de Oogen en Neusgaten Haan. Agter op den
Kop zyn de Schubben klein, doch op ’t L y f
groot en ovaal rond als Bladeren, niet zo zeer
over elkander heen fchietende, als wel nevens
elkanderen op een geregelde wyze gefchikt,
ZQ-
(*) Vipera Onenralis maxima , Caudifona. Seb. Maj
II. p. 101. Tsb. X Cy i, f. x,
VI, Stuk, V 4