III. Van deeze geeft Seba de Afbeelding, on-
A fdeel. der den naam vaQ jp-ater.Salamander uit Arabie
Hoofd- o f Egyptifche Salamander , Cordylus geheten.
stok. Pliniüs, zegt h y , noemt hem de gejlernde Sa*
Saiaman- iarnander uit Ethiopië, met eene Slingerjiaart (*).
der» , ,
PI, LI. Het Hoofd is langwerpig, en zweemt veel
&& i ' naar dat van een Krokodil; de Hals kort en dik;
de Bek met kleine Tandjes bezet: het Boven-
ly f niet gefchubd, maar zagt als Fluweel en
donker geel van Kleur, hier en daar met witte
Bloempjes geplekt, die zig als Sterretjes ver-
toonen. De Staart heeft wederzyds een foort
van Vinnen , die Koraal-rood zyn , gelyk de
Vinnen van een Baars, en al breeder uitloopen
naar het end, alwaar de Staart een Pluim vertoont.
De Pooten zyn geel, doch Ruitswyze
met rood gevlakt. De Voorvoeten hebben
Vingers of Klaauwen, die aan ’ t end breed uitloopen,
met groote kromme Nagelen; de'Ag-
tervoeten, insgelyks genageld, zyn bovendien
gepalmd, dat is de Vingeren met een Vlies te
famen gehegt, als die der Eendepooten.
Seba, die dit Dier in zyneerfle Kabinet, dat
hy aan den Czaar van Rusland zondt, bezeten
hadt, oordeelde, dat de Kleur en Staart hetzelve
genoegzaam deedt veiTchillen van den
zwarten Peruviaanfchen Water-Salamander, welken
Pater F euiliAe heeft afgebeeld: doch L innjeus
<*) Salapjandra Stellara, aEthiopica, Caudiverbera,
Nffiüs betrekt ze beiden tot deeze Soort (*). Dc
ïaatftgemelde, welke die Pater in ’t jaar 1709, Afdeel.
by la Conceptim in ’t Ryk van C h ili, in een
Beek vong, was, van den Snoet tot aan ’ tend STOK„
van de Staart, veertien en een half Duim lang. saiama».
Hy hadt de Huid ongelchubd en Fluweelagtig, *®r*
doch zwart van Kleur, naar Indigo trekkende,
en aan den Buik bleeker Leiagtig blaauw. Op
den Kop hadt hy een foort van gegolfde Kuif;
by den Snoet wyde Neusgaten, met Vleezige
kringen gerand, kunnende toegetrokken worden
van het Dier. De Oogen waren groot en Saffraangeel,
met een blaauwen Oogappel. De Bek
was wyd van gaaping en hadt twee ryën zeer
kleine, fcherpe, doch een weinig kromme Tandjes.
De Tong was dik, breed, Roozekleur,
en geheel in de Keel aangehegt met haar onder-
fte gedeelte, ’t welk zig uitwaards uitftrekte
door middel van een groote Krop, welke dit
Dier doet zwellen, zegt h y , en inkrimpen ge-
lyfc een Blaas. De Voorpooten zyn veel kórter
dan de Agterpooten, even als in de Kik.
vorfchen, en de Klaauwen met Kraakbeen fa-
mengevoegd , aan ’t end uit loopende in een
an-
(*) Want het fchynt my deeze te zyn, welke door den
Heer L innaus bedoeld wordt. De aanhaaling van Seb.
Muf. 2. Tab. LXII. f.p.die niettemin in het Ccmpend wmvsn
f Syfl. Nat. te Leiden gedrukt, ook gevonden wordt,
moet zekeriyk fout zyn, alzo op die Plaat geen fig. g,
noch een dergelyke Haagdis te vinden jg,
1. Deel, VI. SiuK.