m.
A fdeel.
VI.
Hoofdstuk.
De krui»
pende be-
wseging.
der kruipen, waarlyk, dan dat der Slangen3
die, volgens den Vloek, door den Opperheer
van Hemel en Aarde, over hun uitgefproken,
op den Buik gaan (*).
Deeze beweeging, ondertufichen, in een
D ie r , dat geen Leden, noch oogfchynlyk eenig
Werktuig tot den Voortgang heeft, verdient
grootelyks onze opmerking. De Natuur heeft
deeze Schepzelen niet met eed log Lighaam of
dikken Buik „ begaafd, maarze ten uiterfte dun
gemaakt en lang, voegende daar by een groo-
te buigzaamheid, die tot den Voortgang wordt
ver-
X2. Sylvas inter reptare falubres , pro tardiiw inambulare.
Horat. Libr. I. Epift. 4. Lanigene reptant' Pecudet,
'L>Ucr e t . Libr. II. p. 317. Dé Compojtta , prorepere
direpete , erepere. &c. zyn ook van zeer algemeen gebruik
: gelyk perreptavi ufque onine Óppidum , by Te-
Rentius: terwyl ’t Woord Serptre byna alleen voor ei-
gentlyk druipen in gebruik i s : als Serpentig UJcera.
Kruipende Zweeren : daar men egter , in ’t Neder-
duitfch voor zegt , yoortloopende Zweeren : waar uit
blykt dat het Woord hopen by ons ook zeer dubbel,
zinnig gebruikt wordt, en dat ik derhalve, niet oneigen,
de Peptilia, als op Pooten gaande , hopende genoemd
beb, om dezelven van de Serpentia te onderscheiden ;
gelyk men, van de Ouden, die van den voorgaanden
Rang onder de Quadrupedia geplaatft vindt.
(*) Zo heeft het de Dortfche Overzetting. Gen. III.
vets 14. De Vul«ata zegt, Super Peüus tuum gra-
diéris , dat is: op uwe Borft zult gy gaan. Eigentlyk
hebben de Slangen geen Borft : zo dat het door onze
Overzerters veel duidelyker is uitgedrukt. Ook vindt
men, in de Billia Jun. Cr Tremelüi, deezea Vloek dus
uitgedrukt. Super Ftntrrn tuum ito , dat is ; gaat op
uwen Buik.
vereifcht. Men kan , zo de Heer D erham
aantekent, een groote juiftheid en byna Meec-
konftjge naauwkeurigheid befpeuren in de be-
weegipgen , welken de Slangen al kruipende
maaken. Zonderling js het maakzel en faraen-
ftel van de Ringswyze Schubben o f Schilden ,
waar mede hun Lighaam uitwendig is bekleed,
en 'die, van den Kop tot aan de Staart toe, niet
alleen over elkander heen fchietcn, maar.randen
hebben die een weinig uitflaan; zo dat
als eene Schub, door haare Spier, agterwaards
getrokken o f gefpannen wordt, de rand een
weinig van het Lighaam afwyke, en als tot
een Voet diene, om het Lighaam op den Grond
te doen ruften en voort te zetten. Ieder Schub
of Schild heeft haare byzondere Spier, waar
van het eene end aan haar midden, en het andere
aan den bovenften rand van de volgende
Schub gehegt is.
De Heer T yson heeft dit Werktuiglyk geftel ’1
ontdekt in de Ratelflang, die zeer traag is van
Gang, en op deeze wyze zou de manier van
beweeging overeenkomen met die der Wormen
, volgens de verklaaring, welke B o r e l l i
daar van geeft; doch de uitneemende fnelheid
van fommige en ver de meefte Slangen., waar
onder eenigen byna als een Pyl uit een Boog
vliegen; doet ons denken om andere Middelen,
die, buiten twy fel, in derzelver Rugge-
graat te zoeken zyn. Want, tuflchen de Wervelen
van zulke Slangen, zyn dubbelde Vliezen,
h P***. VI, Stuk, R. 4 wel-
IP.
A fdeel»
VI.
lloot».
Sï UK.
Springen.