VIL
Hoofdstuk.
ter o f dergelyken ; indien hetzelve aanftonds
op de gebeeten plaats gelegd o f gedrukt, en
veel daar van aan den Lyder ingegeven wordt.
Zulks komt- overeen , met het gene de Heer
C o l d e n , die de Geneeskunde aldaar oefent,
in den jaare 1 7 4 4 ,aan den ouden Heer G rono-
vius te Leyde fehreef: zeggende , dat men
toen meelt vertrouwde op de aanvoeging van
warme Olie, en hy oordeelt de weinige aan-
doenlykheid van de Varkens o f Zwynen , aan
derzelver Vettigheid toe te fchryven te zyn ,
als waar door de kragt van den Beet verdoofd zou
worden. Ik zou in dit Geval, zegt h y , liever
vertrouwen op Olie o f Spek, dan óp de berugte
Polygala of eenig ander Geneesmiddel, daar ik
van heb hooren Ipreeken (*). Ook hadt die
zelfde Doktor Colden aan den Heer Kalm
verhaald, dat men met veeel vrugt, den Slang
dood geflagen en geopend hebbende, van het
V e t , dat men daar in vindt, kon gebruik
maaken.
. Verfcheide andere dingen, die ook in veele
’ Gevallen dienftig bevonden z y n , werken als
Bytende o f Brandmiddelen en maaken qpn
foort van Etterdragt ; gelyk dus Tabak ge-
kaauwden met Buskruid gemengd op de Wond
gelegd wordt, o f Keüken-Zout, dat de genen,
die in Kanada door de BoiTchen reizen , ten
Blaartrek' kqnde mid>
delen.
dien
{*) ZoophyUt, Grentv< Fafc, x. Lugd. Bat. *763. p>
%6,
dien einde altyd by zig draagen. Men heeft tjL
ook wel het gebeten Deel in de Aarde gefto- A fdeel.
ken en daar door verligting gekreegen.» Zeker n VIL
Vader genas zyn Zoontje, door het Venyn met STÜK>
den Mond uit de Wond te zuigen. Een ander
nam een Hen, die hy van agteren kaal plukte,
en met de Stuit op de Beet zette, waar door
dezelve ftierf. V y f Hennen raakten [dus om
hals, doch de zesde wierdt maar een weinig
ziek,en de Jongen behieldt het Leven. Mis-
fchien werken de gezegde Wortelen en Kruiden
ook als Bytende of Blaartrekkende Middelen
, en die Geneezing komt te minder ongeloof -
baar voor, om dat zy insgelyks dienftig is in
Adderen en andere Vergiftige beeten.
Men kan zig eenigermaate tegen het byten De Tanden
van den Ratelflang, die meeft de Beenen zoekc Laarfen
aan te taften, beveiligen door Laarfen aan te fteeliea*
doen; doch dit is niet altyd genoegzaam : want,
dewyl het Dier lange fcherpe Tanden heeft,
zo byt het door de Laarfen heen. Nog iets anders
is daar omtrent te vreezen: want de Tanden
bly ven of geheel, o f ten deele, doorgaans iu
de Laars zitten, en, zo men dan die onverhoeds
uitcrekt of weder aan doet, al was het eenigen
tyd daar na, kan men zig ligt veel gevaar op
den hals haaien. Zeker Engelfchman , zegt
men, met de Hand zyne Laarfen fineeren wil-
lende, waar in de Slang gebeten hadt, kwetfte
de Hand zodanig, dat hy ’er aan ftierf. Dus
verhaalde Doktor Colden, dat een Man, die
1, Deei, YI. Stvk, V □a