III. A fdeel. IV.
Hoofdstuk.
„ eene Waarneeming, welke ik niet verwagt
„ had. Den 6 January bevrooren agttien groo.
„ te Salamanders, die ik een Maand lang in ’t
, Water had gehad , des nagts. Ik vondze
• „ byna allen in ’t Ys valt, en zonder bewee-
» ging* brak h e tY s , en het Glas, waar
„ in zy waren, by ’t Vuur brengende, begon-
„ nen zy allengs zig te beweegen en waren,
„ na verloop van een half uur, even zo vlug
„ als voorheen. Onder dezelven was ’er een,
„ die, federt menze gevangen hadt, een Wond
„ hadt onder de Voorpoot, door welke in ’t
„ eerfl een kwab uitkwam van de Vetzakjes;
„ deeze kwab fcheidde zig allengs a f ; de Wond
„ wierdt grooter, en een gedeelte der Darmen
,, hing ’er uit, toen hy niet de anderen be-
„ vroor: niettemin hadt hy daar van geen on-
„ gemak ter wereld, en heeft nog een Maand
„ daar na geleefd. Ik merkte o p , dat, naar
„ maate het Water endooide, zy allen veel
„ meer Lbgt , dan gewoonlyk , uitademden s
„ waarfchynlyk hadden zy de zakken van hun-
„ ne Long zo veel als ’t doenlyk was gevuld,
„ toen ’t Water begon te bevriezen. Willen-
„ de vervolgens zien, wat ’er gebeuren zou,
„ wanneer de Proefneeming verder werdt voort*
„ gezet; deed ik ’er één alleen in een Vat met
„ Water , dat ik aan de Vorft bloot Helde.
„ Deeze bleef zesendertig uuren in het Y s ,
„ in voegen h y , in ’t midden zynde, daar van
„ omtrent ter dikte van twee Duimen rondom
Water-Sa
lam .m d.er.
ja: ^ ë
„ zig hadt: men wierdt alleen, in de ruimte m.
„ welke hem omving, een weinig Water ge- Afdeel.
„ waar, dat byna zo veel plaats befloeg als de
„ omtrek is van een Boontje, en een kleine stuk.
„ Lugtbel, drie vierden minder groot. Ik brak Water-Ss*
„ het Ys door midden, en bevond dat de Sa-^aman^er'
„ lamander de plaats befloeg' van een klein Ey,
„ waar in bet Dier geheel famengevouwen za t,
,, en dat ’er een Kanaal was, van wydce als
„ een Paardehair, ’t welk door ’t Ys heen liep
„ en gemeenfcbap hadt met de Buiten-Lugt.
,, Het Dier was geheel verkleumd, en kon zig
„ niet ontvouwen, maar, in koud Water ge-
„ daan zynde, rekte het zig allengs uit, en wierd
„ even zo levendig en vlug als de anderen. Een
„ ander deed ik in een dergelyk Vat, dat ik zeven
„ Dagen en Nagten in de fterkfte Vorft liet
,, Haan, maar deezen vond ik dood. Egter moet
„ het de langheid van tyd noch de Koude niet
„ geweeft z y n , welke dit Dier hadt doen fter-
„ ven: want verfcheide Perfoonen hebben na-
„ derhand my verhaald, dat men, in de Zo-
„ mer, levendige Kikvorfchen gevonden had in
„ brokken Y s , die in Yskelders bewaard wa.
„ ren. Door de fterke Vorft was alle gemeen-
„ fchap met de uitwendige Lugt en ruimfe be-
, , nomen, zo dat de Salamander meer dood ge-
„ drukt en verflikt ware, dan van Koud ge-
„ ftorven.
„ Weinige Dieren zyn zo fober als de Sala- Voedzel
„ mander. Ik heb ’er (zegt du Fay} meer dan
I. Dkkjl. VI, Stuk. zes