V.
Hoofdstuk:.
Pad.
Padden-
Steenen.
f Bufonites
III.
iftjtbeta.
Vuur-Pad.
naar een valt Z out, niet minder vrugteloos dan de
Alchymiften naar den Philofophifchen Steen: ja ,
wat zeg i k , naar een Steen zelfs in de Kop
der Padden.
Van oudsher, naamelyk, zyn zekere Steentjes
by de Liefhebberen bewaard, die men Pad.
denjteenen f noemt, in ’t Franfch Crapaudines.
Dezelven worden , in Goud of Zilver gezet zyn-
de, met een Ring aan den Vinger gedragen,
'c welk llrekken zou om den genen, die zulk
een Amiktum by zjg heeft, voor allerley Ve-
nyn onkwetsbaar te maaken. Duizend wonderen
heeft men haar van verhaald, doch deeze
zyn door den cyd vervallen, en de meelten er*
kennen thans, dat die Bufonites al zo min waa.
re Paddenfteenen, als de Glojjopetra Adderston-
gen zyn. Dit wordt nader bekragtigd door
den HeerRoESEL, dje in geenerley Padden, hoe
menigvuldig ook door hem geopend, iets, dat
naar een Steentje geleek, in de Kop heeft kunnen
vinden : terwyl ook geen der Beenderen
van den Kop groot genoeg was, om ’er zulk
een Paddenlteen van te maaken, die gewoon-
lyk de grootte van een Nagel heeft: weshalve
men die veeleer, zo hy agt, voor verlteende
Schulpdekzeltjes o f kleine Doubletjes houden
den mag (*).
(3) Kikvorfcb met bet L y f Wrattig, den Aars
Jiomp, van onderen gefpikkeld.
De-
(*) panar, nojirat. Hifl. Pag. ultinia.
(?) Rana Corpore Yerrucofo, Ano obtufo , fuusbt
pundia*
Dewyl L iknmjs hier toe die Pad betrekt,
welke van hem te vooren gezegd was de Agter- Afdeel.
pooten eenigermaate gepalmd, dat is als Zwem- {]
pooten te hebben; zo zal ik hier de kleine STUE.
Waterpad van Roesel befchryven, welke ook Pud.
het L y f Wrattig of Knobbelig, de Voorpoo-
ten vier- de Agterpooten vyf-Vingerig , doch
deeze laatften geheel gevliesd heeft. De
.naam Rubeta ,. immers , fchynt eer afleide-
lyk te- zyn van de roodagtige Vlakken onder
aan ’t L y f , met hoog blaauw gemengd, die ’er
den naam van Feuerkróte, dat is Vuurpad, door
de Duitfchers aan hebben doen geeven , dan
van de Braamftruiken of gewaden (Rubi), waar
onder zy zig onthouden. Evenwel zou die
naam ook op de voorgemelde Landpad, wegens
derzelver Vuurige Oogen , toepaffelyk
kunnen zyn.
Deeze Pad is ver de kleinfle van de vier Soorten
van Duitfche Padden (*). Niet tegengaande
zy meer dan tien Jaaren le e ft, zag Roe sel
haar nooit grooter, ja naauwlyks zo groot, als
de groene Kikvorfch. Men vindtze zeldzaam
en vangtze niet gemakkelyk, om dat zy zo
fchuuw is , komende niet dan met den Kop boven
W a te r , in vuile Slooten en Moeraden,
daar zy zig meelt onthoudt, ’t Geluid van ’t
Eigeïtfchappea
»
Man»
pundhto. Sjfjt Nat. X. Rana Palinis teirada&ylis fiflis,
Plantis pentada&ylis fubpalmatis , Ano fubtus pundtato»
3yft Nat. VI. 37. n. f. It. Weftgeth, 261.
(*) Bladz. 19^, hier voor.
I .D ssl. VI. Stuk,