- Ir „ zes Maanden bewaard, zonder Eeten : om
A fdeel. „ dat ik ’er de Proef van neemen wilde. Ik
IV- „ heb hun eenige half doode Vliegen zien op
HstukT » eeten, die zy veel werks hadden te kaau,
Water-Sa. ,, wen. Ook waren ’er maar eenigen, die ze
lamander. ^ eeten wilden. Ik gaf hun Kikvorfchen-Schot,
,, daar zy zeer gretig naar z y n d o c h het was
„ niet van de gewoone Kikvorfchen, maar dat
„ gene, ’t welk men vindt by lange <^aaden,
,, waar van de Korreltjes zeer zwart en klein
„ z y n , en het Lymige Vogt , dat dezelven
„ bevat, uitermaate doorfchynende. Hier van
,, aten z y , doch met weing fmaak. Somwylen
„ eeten zy ook Eenden-Kroos.”
•t Gehoor- De Heer G eoffroy heeft, in zyn onderzoek
tuig. noopens het Gehoortuig der Kruipende Dieren,
in ’t byzcnder agt gegeven op dat van den Wa-
ter-Salamander (*> Deeze verfchilt, in dat op-
zigt, van de Haagdiffen grootelyks, die , zo
veel hy ’er ondcrzogt hadt, niet alleen het
■ Trommelvlies uitwendig zigtbaar,. maar ook de
Gehoorbeendertjes in volkomenheid hebben ,
daar in de Water-Salamanders de plaats van het
Gehoortuig uitwendig naauwlyks zigtbaar is en
de Gehoorbeentjes ’t eenemaal ontbreeken; doch
waar tegen zy met Halfcirkelswyze Kanaalen,
en met een foort van Doolhof, gelyk de Roch
en dergelyke Viffen, zyn voorzien.
De
(*) Zie het v. Deel der Uitgezegte Ptibandelingen,
blad. 333,
De Heer Gronovius, die onzen Water-Sa- ni.
lamander naauwkeurig waargenomen heeft, be- Afdeel,
fchryft de geftalte aldus (*) Het L y f is bruin.
agtig , aan alle zyden bezet met uitfteekende STUK.
teDelties, die. aaiv de zydenl witagtig zyn: de Waur-Sa-
, n 1 L C*. In liiTTUUtdcTu
K o p , die de breedte van den Hals heelt, is
rond, van boven plat: de Kaaken gelyk, breed
met kleine Tandjes: de gaaping van den Bek,
die ftomp en aan ’t end rond is, middelmaatig:
de Rug breed, van den Kop tot aan ’t begin
van de Staart ingegroefd: de Buik Saffraankleur,
met bruine Vlakken: de Staart, byna zo lang
als ’t L y f , op zydeplatagtig, van boven fcherp.
De Voorpooten vier- de Agterpooten vyf-Vin-
gerig, zonder Nagelen ; de Vingers on gelyk ,
in ’t midden langft. Het Aarsgat is een dwarfe
Spleet, agter de Agterpooten, en onder dezelven
heeft het Dier een overlangfe Spleet, die
mooglyk tot de Voortteeling zal dienen, zo zyn
Ed. vermoedt. Dat de Teeldeelen, zo wel in
’t Wyfje als in ’t Mannetje, uitpuilende z y n ,
hadt LiNNiïcus in Sweeden, alwaar men dit Dier
§krot aborra noemt, opgemerkt (|).
Dat men den Water Salamander, weleer, Gebruik,
in de Geneeskunde gebruikt heeft, is blykbaar,
om dat h y , onder dien naam, van D a l e aan*
gehaald wordt. Ook fchynt de Venynige Ei-
genfchap, waar van de Ouden fpraken, op deezen
(*) Muf. Icbthyolog. Tom. II. p. 77.
(f) Fauna suecica. p. 96.
1. Deei. VI. Stvk, H