III, De Heer du Fa y , die in een Vertoog, dat
A fdeel. hy over Salamanders , die ’er omftreeks
Hoofd- ^arys z yn » aan Akademie der Wetenfchap-
-sTuic. pen (*) voorlas, zulks bedenkelyk agtte; merkt
Water Sa. ten opzigt van de Voortteeling deezer Dieren
Voortte* aan» ^at Eijerleggende zyn , en dat hunne
ling. Eijeren aan malkander hangen, als twee lhoe-
ren van een Ketting Kraaien, door middel van
een Lymagtige Stoffe. Het getal was omcrent
twintig, die dus, in eens, werden uitgeworpen;
by anderen, welken hy in Glazen hadt, vondt
hy de Eijeren van elkander afgezonderd, doch
hy heeft ze nooit kunnen doen uitbroeden. De-
wyl nu eenigen verzekeren, dat de Salamanders
levendige Jongen voortbrengen , viel hem in
gedagten, o f zy op ’t Land ook baarende, en
in ’t Water Eijerleggende zouden z y n : een gis-
lïngi zegt h y , die wel nader onderzoek verdient.
Waarnee- De Parysfche Geneesheer Dr. Demours heeft
mineenvan . TTT . , ,
Dr. De- ons cenige Waarneemingen omtrent de bevrug-
MouRs. ting der Water-Salamanderen medegedeeld ( f }.
* Dewyl de Mannetjes Salamander , gelyk hem
door de Ontleding was gebleeken, geen Teellid
heeft, gelyk de meefte Dieren, was hy zeer
nieuwsgierig, hoe de Eijeren mogten bevrugt
wor-
(*) Hifi, CT' Mem, de 1'M.cad. P^oyale des Sciences,
de 1’An. 1729.
(•(■ ) übfervations fur la fecondation de la Salamandre,
gedrukt agter,de Franfche Vertaaling van ’t I .jDeel der
gdtnburgfche Proeyen,
worden. De Soort van Salamander, daar zyn III.
Ed. van fpreekt, is die, welke ’s Winters in Afdeel.
de Aarde weg kruipt, en by Zomer zig ont- j_joofd_
houdt in- vogtige plaatfen, o f in ’t Water, waar stuk.
zv ester dikwils uit komen, vooral by nagc of Water-Sa-
•’ iD' .7 , 1 ^ 7 lamander.
als het regent, om Voedzel te gaan zoeken.
Deeze legt Eijertjes, die door Slym aan malkander
hangen, gelyk het Kikvorfchen-Schot,
doch of die op dergelyke wyze bevrugt werden,
was nog onzeker. Meer dan twee Jaaren heeft
hy zig toegelegd om zulks te ontdekken, houdende
deeze Dieren in Glazen, doch vrugte-
loos. Eindelyk, egter , werdt zyne 'moeite
met een gewenfchten uitflag bekroond.
„ In ’t voorft van April des jaars. 1 7 3 1 , zegt
„ zyn E d ., omtrent te vier uuren ’s mojgeus,
,, naderde ik de groote Kom van den Koningly-
„ ken Tuin , alwaar ik diestyds , in plaats
„ van den Heer Nogoez , by abfentie,
„ den poft bekleedde van Demonftrateur en
„ Toeziender van ’c Kabinet der Natuurlyke
„ Hiftorie. Ik vond het Water van de Kom
„ zeer helder: een klein koeltje uit den Noor-
„ den hadt, die nagt, de oppervlakte gezui-
„ verd en alle vuiligheden naar eenen kant ge-
„ dreeven. Na dat ik eenigen tyd rondom de
„ Kom gekuierd had , wicrd ik twee Sala-
„ manders gewaar , die elkander vervolgden.
„ I k , van hun oogmerk verzekerd , verloorze
„ niet uit het gezigt. Na een vervolging van
,, omtrent een Kwartier Uurs, hielden zy z ig ,
Ï.DBEi, VI. Stuk, G J „ H|ar