lij.
A fdeel.
IV.
Hoofdstuk.
Gekko,
Venyn ig-
heid be-
kragtigd.
betoogen, dat deeze Dieren niet baarende maar
Eijerleggende zyn, heeft Seba derzelver Eije-
ren ook afgebeeld. Hy hadt van hunne Vergiftigheid
weinig denkbeeld , niettegenftaan-
de V alentyn van de eerftgemelden getuigt, dat
derzelver Kwy l, wanneer zy het laaten vallen
in de Waterplaflen daar zy zig als 5t regent in
vermaaken, die Wateren gevaarlykom te drinken
maakt.
De Heer Hasselqüist heeft omtrent de Gek-
koos, die ’er te Kairo in Egypte , zo binnep-
als buitenshuis, zeer menigvuldig zyn , ten dien
opzigte zeer naauwkeurig onderzoek gedaan.
„ Het Venyn van dit Dier, zegt h y ( * ) , ’tgeen
„ zonderling i s , waafemt uir de Lobbetjes dep
„ Klaauwen. Het zoekt plaatfen en allerley
,, dingen met Pekel nat gemaakt of doordron-
„ g en, en, die gevonden hebbende, loopt het
„ ’er eenige maaien over heen, laatende agter
„ zig een zeer fchadelyk Venyn. Ik zag te
,, Kairo, in de Maand July des jaars 1750 3
,, twee Vrouwen en een Meisje zieltoogende,
„ om dat zy verfch gezouten Kaas gegeten had-
j , den , op de Markt gekogt , en vergiftigd
j, door den Gekko. Hoe fcherp de uitwaafe-
„ mingen van hunne Klaauwen zyn , heb ik
„ eens te Kairo belpeurd. Op ’ t oogenblik,
„ na dat hy over de Hand geloopen hadt van
,, een Geeftelyke, die het Dier vangen wilde»
, , ree-
„ reczen ’er kleine Puiftjes op , met Hitte en
„ eenige Pyn, even als door ’t aanraaken van
„ Brandenetelen.” Het Dier was, aldaar, met
Kop en Staart, niet langer dan vier Duim, waar
van de Staart de helft uitmaakte,
Dte befcbryving der Lighaamsgeftalte komt
hier op uit. De Kop is groot en breed, met
èen uitfteekende Bek, van boven en onderen
met kleine tandjes gewapend ; groote Oogen
én zeer zigtbaare Oorgaten.' De Hals is dun,;
het L y f van boven en onderen plat , aan de
zyden uitpuilende. De Klaauwtjes altemaal
byna even lang, ’t welk den Gekko zeer veel
van andere Haagdiflen onderfcheidt , zyn ongenageld
of hebben flegts zeer kleine Nageltjes.
Op een zonderlinge wyze vindt men deeze
Klaauwtjes, ter wederzyde van de tippen,
voorzien met een Lobbetje o f een foort van
Kam, die van onderen overlangs in Plaatjes is
verdeeld en aan den rand gekarteld. Aan de
Voetzool zyn de Lobbetjes door een Groefje,
in delangte, van één gefcheiden. Het L y f , de
Kop en Pooten , zyn glad van Vel en effen,
doch met veel glimmende pukkeltjes over de
Rug verfpreid, en kleine gaatjes over den Buik,
waar van flegts een klein gedeelte gedekt is met
breede Schubben. De Kleur van den Egypti-
fchen Gekko was witagtig, met groote bruine
Vlakken op de Kop, Rug en Staart.
M.
A fdeel.
IV.
Hoofdstuk.
Gekko.
Geftalte.