III.
A fdeel.
IV.
Hoofdstuk.
amelton.
„ de Ontleding heb ik in de Maag van lom-
,, migen de overblyfzels van Vliegen, Vlinders
,, en andere Infekten : ook , dat aanmerke’
„ lyk is, in de Drek een gedeelte van een ge.
„ heele Geril: Koorn.Aair gezien.
Veele andere Autheuren zeggen, dat de Ka.
meleon de Kleuren aanneemt, van de ^Stoffen,
waar op hy gezet wordt, en fchry ven zulks toe
aan de glanzig gefchubde o f doorfchynende
Huid deezer Dieren. Seba merkt het zelfde
aan, ten opzigt van de Kaapfchen, waar van
hy verfcheiaene levendig gehad heeft, die, in
een Kouwtje geplaatft zynde , geen Voedzel
wilden nuttigen, en , na eenige Weeken, vermagerende
ftierven. Het Voedzel der Kameleons
, meende h y , dat voornaamelyk belfond
in Mieren, waar toe de Natuur hun zulk een
lange dikke Tong gegeven hadt, die naar een
omgekeerde Ofietong geleek. Hy heeft een
Amboineefche afgebeeld, die donker Afchgraauw
was over ’ t geheele L y f ; een Afrikaanfche uit
Barbarie, die zwartagtig was, doch gemarmerd
en verfierd met een witte Kam, en een Kaap-
fche, die ligtblaauwagtig was, met witte Vlakken
gefprenkeld. De Kleur, merkt hy aan, dat
na de Dood niet verandert, fchoon men ze op
Stoffen van verfcheiderley Verw legt. Evenwel
hadt hy ook een Ceylonlche, die ligt geel was,
naar Salfraankleur trekkende , en een Mexi-
kaanfche, op de Zyden geel, doch voor ’t overige
donker Afchgraauw, met een gebandeerde
Staart.
Staart. Deeze, zegt h y , verbeeldt een Wyfje, tjj.
dat zyn Staart gemeenlyk naar boven ongekruld Afdeel.
draagt; terwyl die , in de Mannetjes , door- H^v -
gaans neerhangt en minder 'gekruld is, gelyk STOK/
dit ook in de Haagdilfen plaats heeft. i^amtleon.
Deeze Mexikaanfche was merkelyk in Geftal- Gehalte,
te van de anderen verfchillende , door de dikte
van het L y f en de kromte van de R u g , doch
wel inzonderheid door zyn Kapfel; zynde het
Hoofd verfierd met een driehoekige hard gebeende
Kroon, welker kanten niet getand maar
rondom met knobbeltjes als Pareltjes bezet waren
, die over ’t gantfche Voorhoofd en de Neus
liepen. De Amboineefche, daarentegen, hadt
een Kroon, veel gelykende naar het Kapfel,
’t welk de Hollandlche Vifchwyven plagten te
draagen, van agteren met een breede opftaan*
de rand. De Ceylonlche hadt weder een ander
Kapzel, met grooter verhevene Schubben bekleed,
enfierlyk, als naar de Konlt, bezoomd
met hooge opwerpfelen.
Omtrent de Grootte van deeze Diertjes wordt, Grootte,
dat zonderling is, weinig melding gemaakt, Van
die drie Egyptifche, welken de Franfche Aka-
demilten ontleed hebben, was de grootlfo e lf
en een half Duim lang, de Staart daar onder
begreepen zynde. Men w il, dat in Egypte de *
allergrootfte z y n : veele anderen hebben, doorgaans
, niet meer dan zes Duim Iangte. Onder
die van Seba heeft de Kaapfche, welke de klein*
fie is, nog de Iangte van meer dan agt Duim
I, D eel. V I, Stuk. m e t