UI, gaten heeft h y , van onderen wederzyds, effen
Afdeel. Voor de Borftvinnen : zeven Vinnen in ’t geheel,
H ^ *d aan 5 Borft en ^uik » ieder twee, en
stuk. ééne aan de Staart. De twee Buikvinnen,
Hoarnhaay.merkt zyn Ed. aan, heeft Klein, zeer oneigen
j een dubbele of famengevoegde Aarsvin
geheten. De eerfte Rugvin, ver van den Kop
a f , middelmaatig van grootte, beftaat uit Kraak-
beentjes, die niet kwetzende zyn , uitgenomen
het eerfte, dat kort ft, dikft en gefpitfl is. De
agterfte Rugvin, ver van de eerfte a f en kleinder,
ook uit Kraakbeentjes die niet kwetzen,
beftaande; behalve dat het eerfte derzelven,
zynde het langfte, dik, Beenig, glimmende is , en
fcherp. De twee Borftvinnen, wederzyds ééne,
onder aan de Zyden van ’t L y f , driehoekig,
zyn met weerlooze Kraakbeentjes gedraald. De
. twee Buikvinnen, by den Aars wederzyds geplast
ft en byna Vierhoekig, beftaan uit derge-
lyke Beentjes. Het Aarsgat is byna in ’t midden,
tuffchen de Borftvinnen en de Staart, die
in tweeën is verdeeld, het bovenfte driemaal
zo lang als het onderfte.
De langte van het Onderwerp, naar 5t welke
deeze Heer zyne befchryving opgemaakt heeft,
fchynt zeer klein te zyn geweeft, als de langte
hebbende van maar 9 Duimen en 5 Liniën:
st welk nagenoeg dc langte is van. een voldragen
Jong (*). Evenwel is deeze Haay, zo ik
aan-
(*) WlLLOUGHB, P ifc. p, 57,
aangemerkt vind, zelden langer dan één o f an- III.
derhalf E lle , en dat Voorwerp; ’t welk van Af^ l ‘
Artedi befchreeven wordt, was maar iets lan- hoof'd-
ger dan een Elle. Nooit wordt hy twintig Pon- stuk.
den zwaar; vind ik by Charletow aangete- Doornhaay.
kend.
In de ontleding van een Haay heeft Doktor ingewan-
Collins opgemerkt , dat het Hart naar eenden'
Herders-Tas gelykt. De Darmen zyn tweemaal
omgeüagen. De M ilt, aan den bodem
van de Maag, heeft een Byhangfel , dat den
Darm tot zo verre vergezelt. Het Al vlees is
dubbeld , geplaatft in de hoek , welken de
Darm by zyn tweede ombuiging maakt. Doch
wel het aanmerkelykfte zyn de deelen der Voort-
teeling in de Wyfjes , die leevende Jongen
baaren. Deeze hebben , onder ’t Middelrift,
wederzyds , een Eijerftok, uit welken twee Ei-
jeren te gelyk in de Lyfmoeder vallen. Die
Eijeren zyn, volgens de Waarneeming van W il -
lougbby , rond, kleiner dan Hoender-Eijeren ,
zonder harde Schaal, en met geene onderfchei-
ding, naar ’t fcheen, van Wit en Doijer. De
Kleur der inwendige zelfftandigheid was een
weinig geelagtig, gelyk Room van Melk , o f
wat geeler. Als het E y , nu, in de Lyfmoeder
gekomen i s , wordt het daar uitgebroed,
en het Jong voedt zig met het Doijer, dat in
*t Gedarmte, byna op de zelfde wyze als in
de Vogel-Pullen, ovèrgaat. Om die reden hangt,
aan de Navel van de jonge Haaltjes , een
StDssi^ vi. Stuk, Hh 5 Blaas.
-df'
■ m
Wjlm
feflf ijl WM
M
m
wm
m \
m