III. bediende men zig totSmeering, De Kop,-op
Afdeel, de Kwetzuur gelegd, was niet alleen een Mid-
Hoofd ^ ce^en ^en ^eec van Venynige Beeften; maar
STUK.' by zig denzelven draagende» was men bewaard
voor zeere Oogen.
Oorfprong. Zonderlinge dingen worden ’er aangaande der-
zelver Oorfprong en Levensmanier verhaald.
Sommigen (tellen, dat zy uit dePaaring van een
Arend met een Wolvin voortkomen, hebbende
dus de Wieken en Bek van den Vader, h e tLy f
en de Staart van de Moer. Eenige (chryven,
dat zy leevende Jongen baaren, anderen dat zy
Eiieren leggen.. Hun Aas zou beftaan in aller-
ley Vergiftige Kruiden, Vrugten en Wortelen;'
veelerley foort van Dieren en zelfs Vogelen,
die zy geheel inflokken, werpende vervolgens
de Beenderen weer tot den Bek uit. Z y kunnen
lang Honger lyden zegt men, doch z y n ,
als zy hunne Prooy magtig worden, zeer gulzig.
Volgens Herodotus zouden zy met de
Bekken paaren.
Grootte. Van dergelyke Monfters zyn ’e r, zomen de
Schryvers, zelfs van wat laater tyd , gelooven
mag, nu en dan te zien geweefl;, die verbaa-'
zend groot waren. Marcus Paulus de Vene-
tiaan fchryft, dat ’e r , in de Provincie van Ca-
razan, in Afie , één was van tien Ellen lang.
Ten tyde van Phïladelphus werden ’e r, zo
Ëlianüs verhaalt, te Alexandrie twee gebragc
üit Ethiopië, van veertien Ellen. De. zelfde
Autheur berigt ons, dat Augustus ’er te Rome
één
één opvoedce van vyftig Ellen, dien by nu en nj.
dan eens aan het Volk vertoonde. Ten tyde Afdeel.
van Alexander den Grooten zag men ’e r , in
de Indiën, één van zeventig Ellen : A posy- stuk.
fakes fpreekt van één van negentig; Strabo
van één van honderd, en Possidonics van één
van honderd-veertig Ellen , naby Damaskus.
G ejllius maakt gewag van een Draak, die het
geheele Leger van Regulus aandeedt. De El-
lemaaten, weet men, zyn van ouds tot heden
zeer verfchillende geweeft.
Indien men al het gene baarblykelyk verdigt ^ Mijphien
is , en de ongemeene vergrooting, van de gemel- Krokodil-
de Berigten affnoeit, zó zal men vinden, dat
de meefte Byzonderheden op Krokodillen, diflen,
Plaagdilïen of Slangen , toepaflelyk zyn. Immers
van dergelyk denkbeeld is de Natuurkundige
Heer Scheuchzer, wanneer hy zo om-
Handig fpreekt van de Verfchyning van Draaken
in de Alpifche Bergen van Swkzerland, en
de egtheid der Pliftoriën, dien aangaande, onderzoekt.
Van deeze Dieren vindt men , in
Afrika inzonderheid, welk het Land der Gedrochten
oudtyds was, nog heden van verbaa*
zende grootte; fommigen derzelven zyn by uit-
ftek Venynig, êenigen worden gegeten van de
Inwooners, en de Geftalte komt, in veele op-
zigten , overeen, met die , welke de Ouden
aan de Draaken toefehreeven. ’t Is waar, de
Vleugelen ontbreeken ’er aan; doch de vlugheid
der Krokodillen en Slangen, welke laatften
1« D & e l . Vl. S t u k , E dik®