III. B risson uitmaaken, en van L inn^eus te voo-
A fdeel. ren jn de KlafTe der VifTchen waren geplaatfi
Hoofd- Sewee^ï hoewel zulks tóen van hem maar by
stok. toegeefiykheid gefchiedde , gelyk de Walvis-
fchen diestyds ook nog niet in de KlafTe der
Zoogende Dieren, waar toe zy eigentlyk behoorden
, gebragt waren. De behandeling
maakt een Autheur , die alles in de diepfte
fchuilhoeken nafpoort, langs hoe ftouter om de
gemeene Vooroordeelen over ’t hoofd te zien
en de Natuur te befchouwen in haar waare
Licht!
van Lin* In den aanvang van dit Werk (*) is aangc-
8 iü i' toond, hoe eenvoudig en fraay verdeeld zig het
Plan voordeed van het Samenflel der Natuur*
lyke Hiftorie van L inn.®us , ten opzigt van de
Dieren. W y zagen de Amphibia met dc Vis-
fchen, door ééne holligheid en één Oor van ’t
Hart, en koud Bloed te hebben, van de Zoogende
Dieren en Vogelen, en de VijTchen wederom,
door uitwendige Kieuwen , van de Amphibia
o f tweeflagtige Dieren afgezonderd: ter-
• wyl het roode Bloed eindelyk de Amphibia van
de Infekten en Wormen affchcidr. Hunne byzon*
dere Kentekenen zyn aldaar opgenoemd ( f ) ,
waar by ik nog het volgende zal voegen.
Deze Afdeeling bevat de affchuwlykfte en
kwaadfte Dieren. De meeftcn hunner zyn leelyk
van
(*) Zie ’t I. Stu k, bladz. 117.
Cf) Bladz. 119.
van Kleur en Gedaante, onaangenaam van Reuk, III.
wreed en fchril van Gezigt, heefch van Stem, ^ F^EEL'
vuil van Vel, en veelen hebben een 1'chroome- HoóFD.
lyk Venyn. Hun Geraamte is Kraakbeenig: al- stuk.
len zyn zy koud np ’t Gevoel , om dat hun
Bloed koud is. Tot geluk van ’t Menfchdom
is hun getal niet overgroot.
W y noemenze Am ph ib ia -, dat is Tweeflagtige De Dieren
^ van beider-
Dieren of Dieren van beiderley Leven. D e 'Na- iey Leven,
tuur heeft, inderdaad, aan de meeftën derzel-z>’n:
ven de bekwaamheid vergund om zo wel in ’t
Water te leeven als op ’t Land. Evenwel
maakt dit alleenlyk , wegens ’t meelde deel ,
Öen Hoofdnaam,-en geen byzonder Kenmerk
van deze KlafTe uit. Wan de genen die op *t Land
leeven , gelyk Schildpadden , Haagdiflen en
Slangen, vindt men.’er ook, voor wien ’tW a -
ter hun natuurlyk'Element is: de genen die in
’t Water leeven, gelyk de Kikvorfchen, kunnen
ook een geruimen tyd op ’t drooge leeven:
ook zyn ’er onder deeze, die zig Reeds op ’t
Land onthouden , gelyk men Water-Padden
onder de Padden vindt. De Rog en andere
Kraakbeenvinnige VifTchenzyn, wegéns de ge-
lykheid der Kenmerken, tot deeze KlafTe gebragt.
Sommige der Dieren van deze KlafTe, in ’t algemeen
befchouwd, ondergaan -een Geftaltewis-
feling; anderen leggen hunne oude Huid af en
komen weder als jong té voorfchyn s eenigen
leggen Eijeren, anderen baaren naakte Jongen:
fbmmigen leeven onverfchillig op ’ t Laad en ia
i* dehi, y i , Sn*, A 3 Wa