206 B e s c h r y v t n g v a k
„ j j j „ ven , in ’t byzonder die der Kikvorfchen»
A fdeel. „ bevrugc worden : maar onze Waarneemer
H^ofd. jj befpdurde in de Padden niets zodanigs»
stok. „ ichoon hy dezelven, ten dien einde, op zyne
JW. hand gezet hadt, en daar op een Kwartier
„ Uurs hield” . Zou men niet mogen vaftftel-
len, dat het Mannetje door fchrik daar in belet
zy geweeft. Immers de Heer Roesel , door
wien dit ftuk in de Padden, zo wel als in de
Kikvorfchen, ten naauwkeurigfte is onderzogt,
verzekert, dat de Eitjes van beiden door het
Mannetje met zyn Zaad befproeid moeten
worden , buiten het Lighaam, indien dezelve
vrugtbaar zullen zyn (*).
Manier van Uit het voortreffelyk Werk van deezen laat-
S f c h ie “ ften Authenr ( t ) , geeven wy hier de manier
ting. van Paaring en Zaadfchieting, zo der Waters
als der Landpadden,in Plaat. De eerftgemel-
den, die graauwagtig gevlakt zyn , en geweldig
naar Knoflook Hinken, heeft h y , in alle
zyne nafpooringen, maar eens op t Land gevonden.
Het Mannetje, dat een weinig kleiner
dan het Wyfje is, en geelagtïger, ombelft het-
zelve altoos in de Lenden en blyft dus verfchei
(*) Zie het Vertoog over de Huishouding t» Vsart-
teeling der Ktkvorfihen en Padden getrokken uit het
Werk van den Heer Roesel* Vitgez, Verhand. VII,
Deel. biadz- 28.
(+) Hifloria naturdis \anarum inoflratittm &c. AüS,
Joh. Roesel von Rosïnhof , cum Pracf. Alh. v. HaL-
ie Xj Ed, Norimbergae, in folio, Anno 1758.
fchpide Dagen op hetzelve zitten, met de Ag- m.
terpooten ver uitgeftrekt; doch eindelyk, toen Afdef.%.
het Wyfje haar Schot uitwierp, kromde zig
het Mannetje en bragt de Agterpooten, gelyk stok.
itïFig. 1. is afgebeeld , aan den Aars van ’t P*d.
Wyfje ,als o f het ’er de Eijeren ujt baaien wilde;
doch die werden middelerwyl, zo de Heer
Roesel, die ’er verfcheidene in Glazen hadt,
waargenomen h e e ft, met Mpnnelyk Zaadvogc
befprengd. De Eijeren , dus bcvrugt, hangen
aan het Fondament als een Darm, die al
langer wordende met veele zwarte Korreltjes
aevuld is , in het Water. Deze voortbrenging
gefchiedt zeer fchielyk, doch met lange tus-
fchenpoozingen van ruft * en duurt dus dikwils
verfcheide Uuren. In de eerfte Soort van
Landpadden, door hem befchreeven * gefchied-
de de omhelzing op een andere manier , te
weeten , by de Voorpöoten , gelyk in Fig. 2:
en de bevrugting was zeer kennelyk, zodanig,
dat zelfs eenige Eijtrtjes, tuiïchen de Beenen
van ’t Mannetje, opwaards reezen. Hier hadt
men wederom wel de Vertooning, door den
Heer Demoürs opgemerkt, als o f de Eijeren
met de Pooten van ’t Mannetje werden uitgehaald
, doch zulks gefchiedde niet. De Eijeren
maakten ook een Streng , maar dezelve was
fmaller en dubbeld * ftrekkende zig byna ter
langte van vier Voeten uit, en het fchleten wass
in drie Uuren tryds volbragt. Deeze Zaad-
fchieting gefchiedt ook in 't W a te r j men vindt
ï. Deei, V 1, 5rus, het