UI. lümna, die z e g t , dat het te Napels dikwils
A fdeel. js genoegzaam daar tegen. Deez’
Hcm^'d verhaalt, dat de VilTchers hem berigt hadden,
stuk. hoe het niet langer dan vier Voeten was en niet
Haai- zwaarder dan twaalf Ponden. De Byhangzels ,
ff| | | van v y f Duimen lang, die aan de Buikvinnen
in de Mannetjes worden toegefchreeven , en
als tot voor-Voeten kunnen verflrekken, doen
my weinig twyfelen, o f het is zulk een Schep-
zei geweeft,. dat in den jaare 1737 aan deZee-
Kuft van Exmoutb, in ’t Wellen van Engeland,
gevangen werdt, en toen, wegens zyn loopen,
zo veel gerugts maakte. De Afbeelding, immers,
toont aan, dat die zogenaamde Voeten
o f Pooten, daar men met zo veel ophef van
lpreekt, niet meer dan zekere Byhangzels en
niet genoegzaam waren, om eene vermenging
van den Pakhaay o f Meir-Engel met een Zee-
Kalf o f Rob , tot de voortbrenging van zulk
een Schepfel, te onderltellen (*). Dat de Rbi-
nobatos uit paaring van een Haay met een Roch,
welke beiden z ig , tegen den aart der Viflchen,
vleefchelyk vermengen , voortkomen zoude,
wordt door P l in iü s verzekerd : weshalven hy
ook den naam uit beiden famengelleld heeft,
even als die van den Muil-Ezel.
(*) Zie de Afbeelding en Befchryvfng van dat Zee-
Diér , medegedeeld door den Heer J S* Centen , in
de Philofophifihe Verhandelingen, het begin van het II.
Deels 2. Stukje, Anno 1739 by I. Tirion uitgegeven.
XV. HOOFD*
. n L
^ A fdeel.
X V. H O O F D S T U K . x v .
Hoofd-
Befcbryving van ’t Geflagt der Haaijen , ’t stuk.
welk de ruuvoe cn gladde, gefpikkelde en bonte,
den Blaauw- en Sternhaay of gefternde , den
Doornhaay, Speerhaay, Kruis- en Schophaay,
.den Zee-Vos of Aap , het Zee-Varken , den
Zee*Engel ,den Paard- en Jonas-Haay , als ook
den Zaagvifch, bevat. Aanmerkingen omtrent
de Tanden » Voortteeling , Ingewanden, Ver-
flindendbeid en andere Eigenfchappen deezer
• Dieren.
»eelerley verflindende Viflchen begrypen Naam.
wy onder den Geflagtnaam van Haay , dien
ik gebruik tot Vertaaling van den Eatynfchen
Squalus, een zeer ongemeen Woord,dat men,
geloof ik, nergens dan by Pliniüs vindt. Deeze
Autheur zegt , dat de Sqaali omtrent den
Evennagtstyd Jongen voortbrengen (*)• Hec
Woord fchynt afleidelyk te zyn van Squalor, ’t
welk Vuil en morfigheid betekent, en is daar--
om op deeze Dieren toepaflelyk, die niet, gelyk
andere Viflchen , door een Olieagtig Vogt
voor aankleevende Modder belchut worden 3
maar aan wier ruuwe Huid veel Onreinigheid
blyft hangen, of welke zig als vuil en modderig
vertoont. „
De
(*) Squali circa -/EquinodUum {S uppie) paiiunt, Libr.
IX» Cap. 51.
i» Dsei. VI. Sïvk. Ö U J