IX.
Hoofdstuk.
XXII.
Cobella.
Deeze Amerikaanfche Adder, dien men vindt
in het Kabinet des Konings van Sweeden, is
bruin van Kleur en zeer glad, met een zwarten
Kop.
(22) Adder met 150 Buikfchilden en 54 Staart-
fchubben , te Jamen 204.
Deeze Slangetjes komen menigvuldig voor
ih Amerika, en hebben geen Vergiftige Wapenen.
De Kleur is Afchgraauw , met fcheeve
witte ftreepjes befprengd en op den Kop een
fchuinfe blaauwagtige Vlak,agter ieder Oog, volgens
L innjEüs. In die van ’t Gyllenborgfche Ka"
binet, welke door zynEd. aangehaald wordt (*),
is het L y f op de Rug Afchkleurig met dwarfe
witagtige Bandeerfels, tuflchen welken men
bruine Vlakken z ie t , beftaande uit Karakters
van verfcheide overlangfe ftreepjes, boven o f
onder meer o f min gaapende: de Buik en Keel
van onderen wit, met zwarte o f bruinagtige
Banden. Die van ’t Vorftelyk Kabinet was ,
van Kleur en Geftalte, volmaakt de zelfde.
Vier zodanigen vondt men in de Verzameling
van
(22) Coluber Cobella. Syjf. Mats X. ^Amphib •
Gyllenb. N. 4. M u f Vtincip. N. 28. Sur in. Grill.\ N.
14. *Aman. ^Acad. p. 117 . 302, 496. G ron. Muf. II»
p. 6y. N. 32. S eb. M u f II, Tab. 2. Fig. 5-, 6.
(*) N. 4. naamelyk, niet N. 14 , gelyk de peg. zelfs
aanwyft. Men heeft die Nommer, zonder p*g., gefteW
in ’r Compend. te Leiden gedrukt: doch N 14. is een
Haagdis. In ’t Werk van Gronovius ia deeze Fou?
verbeterd.
van Surinaamfche Gedierten , welke van G r il l nr?
haaren naap "draagt, nagenoeg overeenkomen- Afdeel.
de in ’t aetal der Schilden en Schubben , doch IX.
merkejyk verfchillende in Kleur: hoewel niet STUK>'
moeielyk van de overige Slangen te\ onder-
fcheiden door hunne bruine R u g , die hier en
daar met dubbelde, witte, kromme Lyntjes is
getekend.,-. Die van Seba , welke, zo hy aan-
merkt, den na’am van Cobella draagen, waren rood
Afchverwig, met wit en andere Kleuren doormengeld
en gemarmerd: het-Mannetje met een
hoogen bochel op den Kop en laDger vaitBek
zynde dan het Wyfje.
G ronovius meende eerft, dat het getal der Verfchü van
Schilden en Schubben in deeze Soort b e f te n d ig g j^ ^ "
ware, om dat hy het eveneens bevonden hadSchubben.
in twee Onderwerpen :. maar naderhand (*)
heeft zyn Ed, ontdekt, dat hetzelve hfer ook
grootelyks verfchille, en wel niet alleen ieder
op zig zelve , maar ook te lamen gevoegd:
want in eene Cobella heeft hy geteld * 163, 55; •
ineen andere 15 5 , 54; in eenderde 1 5 1 , 5 1 :
dat is te famfen 218, 209 en 202 Schilden en
Schubben: een Verfchil zo groot, dat het by-
na dit geheeld Kenmerk zou doen in twyfel
trekken. Daar was reeds aangemerkt, dat het
getal der Schilden tuflchen 148 en 153, dat der
Schubben tuflchen 48 en 53 varieerde ( f ) .
• . • Men
(*) 'Zoophyl, Gron. Leid. 1763. Fafcic. I. pag, 23.
N. iiy.
. (f) limoen. M.ca,d. I, p. 496,
I. Dkgu VI, Stuk, Aa