Hi.
A fdeel.
IV .
HOOFDSTUK,
XXXI.
TJtnbra.
iGefchaduwde.
Nyl. Haag
dis.
(31) Haagdis met een lange Spilronde Staart, dê
Nek eenigermaate gekamd , bet Jgterhoöjd
Eeltig, de Rug met Jlreepen,
Van deeze , die in de Zuidelyke Landen
huisveft, vind ik buitendien niets anders aan*
getekend, dan dat zy een diepe plooy onder
dé Keel heeft, en dat de Kleur van ’t L y f donker
of Nevelagtig gefchaduwd zy. Zou het ook
de Haagdis van den Nyl (*) kunnenbetekenen',
welke de Heer H a s s e l q u is t in Egypte heeft
waargenomen en befchreeven y
. Deeze hadt de Rug gedekt met Schubbetjes
die langwerpig waren , hebbende ieder Schub
in ’t midden een verheven Knobbeltje, dat van
agteren hooger, verhevenfond en dikagtig was;
van vooren .uitliep in een dunne fpits; met zeef
kleine witagtige ftippeltjes , naby den rand van
de Schub, omringd. De Schubben aan den Buik
waren driekantig verheven, met een langwerpig
Knobbeltje, en met een geftippelden rand omgeven.
De tóp van ’c Hoofd was ruitagtig, met
twee driehoekige , ondiepe groefjes, aan des-
zelfs hóeken van agteren, én twee zeef wydé
diepe groeven, aan de zyden van dén K o p ,
ODder de anderen. Over rt geheele L y f was
dee'
(31) Lacerta Cauda fereti longa, Nucha fubcriflrata j
Occipite callofo, Dorfo ftriato. Syfl.Nat. X.
(*) Lacerta Nilotica , Cauda tereti longa , Corpore
toto glabro, Squamis angulo obtufo notaris. Hassel«^
Jter. p 3<Si,
DE H A A G O l é S E M . m
déeze Haagdis helder bruin , met glimmende
witagtige Knobbeltjes ; aan den Buik wit. Met
de Staart, die eens zo lang was als het L y f ,
hadt zy de langte van meer dan drie Sweedfche
Voeten, de breedte was een Handpalm, Men
vindt haar in de Moeraffige deelen van Egypte,
by den Nyl. De Egyptenaafs maaken zig wys,
dat deeze Haagdiflen uit de Eijeren der Kroko-
dillen, wanneer die op ’t Land gelegd zyn, voortkomen
zouden, zegt H a s s e l q u is t .
(32) Haagdis'met een lange Spilronde Staart^
het Agterhoofd Eeltig , de Oogleden van ito-
ven Helle loos, den Hals aan de zyden Wrau
tig, van onderen geplooid.
Deeze, die in de Indiën woont, heeft (zegt
de Heer L in n ^ us) het L y f , .^behalve de* Staart,
naauwlyks grooter dan een Vinger, in myn Onderwerp
; overal gedékt met Kegelagtige Schubben,
als Sagryn : het Agterhoofd Eeltig, dé
Oogleden eenigermaate getand, van boven Vel»
leloos met een Vliezig Lidteken, overdwars in
drie deelen gefcheiden door een groef. Agtef
deOoren, aan de Zyden van den Kop en Hals*
zyn twee gedoomde Wratten, De Hals is , van
onderen, dubbeld geplooid; de Rügnaad met
grooter Schubben, van vooren als gekarteld. Een
ver»
(32) Lacerta Cauda tereti longa, Occipire callofo,
Palpebris fupra excoriatis , Collo lateribus Verrucofo,
fubtus plicato, Syfl. Nat. X.
I. D eel. VI. Stbk. M
III.
A fdeel, IV.
Hoofd»!
STUK. %
xxxir.
Pltca.
Geplooide.