III, De Geftalte is zo ontzaglyk niet als de Bek,
Afdeel, en deeze, wederom, niet zo yzelyk door zyne
Hoeft» gaaPin£ als door de Tanden, daar hy mede ge-
stuk. zoomd is, die, inderdaad, bekwaamer zyn om
jonas- ze toe te paffen op de GloJJopetm, o f zoge.
naamde Adderstongen, dan die van den Stern-
DeTa°den'haay, van ODgevaar een Linie lang (*). De
Tanden, immers, van den Jonas-Haay, mun-
ten niet alleen in grootte uit, maar zyn ook,
aan de kanten, Zaagswyze gekorven o f inge-
fneeden, in de Bovenkaak, alwaar zy breeder
Zyn , doch ronder in de Onderkaak, en niet
allen gekarteld. Ik vind zodanig eene Ver-
fcheidenheid ook in de GloJJopetros, die ik heb
Van bykans een Duim lang. Men heeft wel by
de anderhalf honderd Tanden iu ééne Bek ge*
teld, doch het getal is onzeker.
„ Wat nuttigheid den Haaijen de verfchei-
„ derley ryën van Tanden toebrengen, daar
„ de meeften onder het Tandvleefch inwendig,
„ neergedrukt, verborgen zyn , heeft de Heer
„ G e o ff r o y netjes verklaard”, zegt G r o n o -
vius (f). Het gene ik dien aangaande op de by
hem aangehaalde plaats vind, beftaat in ’t volgende,’
t welk deHiftorie-Schry ver Van deKoninglyke
Akadat
de middelmaatigen van deeze foort der Haaijen,
duizend Ponden zwaar zyn; dan zouden die anderen,
in langte en dikte , ten minfte driemaal zo groot moeten
zyn geweeft.
(*) Muf. Ichth. Tom. II. p.
jt) Zoophyl, Gron. Fafc. I, Leid, 17dj. pag. 31,
Akademie der Weetenfchappen meldt (*),
,, De Heer G eoffroy heeft ons medegedeeld
„ een Brief, hem van Marfeille gefchreeven, Hoofd-
„ by het zenden van vier Tanden van een La- stuk.
„ fflifi, die gevangen was by de Eilanden van
,, Ste. Marguerite. De Lamia is een groote'
,, Vifch o f Zee-Hond, die men meent te zyn
,, de Carcharias der Ouden en die men fomtyds
,, ziet op de'Kutten van Languedok, Proven-
„ c e , Italië en Spanje. De zogenaamde Slan-
„ gen*Tanden,die men by de Goudfmeden vindt,
,, zyn niet anders dan Haaijen-Tanden : want
,, onder andere kragtën, die men ’er aan toe»
„ fchry ft, hebben fommige Naturaliften z ig ,
„ op ik weet niet welk een Grond, verbeeld,
„ dat z y , aan den Hals der Kinderen gehangen
„ zynde, dezelven veel goed doen tot het uit-
„ komen der Tanden , en, ’c gene nog won-
„ derlyker is, dat zy dezelven voor fchrik be-
,, fchutten. Deeze Tanden zyn zeer hard en
„ fcherp, van driehoekige figuur, ihydende,
,, en aan de beide Zyden als een Zaag getand.
„ Daar zyn ’er zes ryën in ieder Kaak ; die
,, van de eerfte ry vertoonen zig buiten de Keel
„ van den Vifch, en (trekken voorwaard®: die
„ van de tweede ry zyn regt, en die van de
„ andere ryën inwaards gekromd. De Lamia,
• » by
'*) Hifl. de l'^Acad. des Sc. de Paris. 1741. Ed<
d’Amiterd p. 34.
I. Deel, VI, Stuk. K k