III. * van vier Voeten, de dikte van een Arm en
A fdeel. een Ratel van negen Leden ^ daar de yoor_
Hoofd- gaande maar v y f Bellen aan de Staart hadt. Zyn
stuk. Ed. verbeeldt z i g , dat het deeze Soort z y ,
welke K a lm befchryft, die aan eenen zulken
Ratelflang geteld heeft 199 Schilden. Dezelve
was byna twee Ellén lang, wat minder
dan twee Duimen d ik , met zeven Bellen aan
den Ratel. De Heer W . v a n d er M eu len ,
hier te Amfterdam, bewaart ’er thans één uit
Nieuw Nederland, die v y f en een half Voet,
Amfterdamfe M aa t, lang is , en by de drie
Duimen 11 op ’t dikfte breed, hebbende aan de
Staart een Ratel van dertien o f veertien L eden.
De gewoond langte der Ratelflangen , die
men thans in Noord-Amerika vindt, zegt Kalm,
is drie o f vier Voeten, en de grootften, 'wel-
ken men 'er ooit gezien heeft, zo men my
verhaalde , zyn zes Voeten lang , en zo dik
als het Been van een middelmaatig Man ge-
weeft. Men ziet ’er ook nu en dan, die zo
dun als het dunfte van den Arm, en fomtyds
die nog dunner zyn.
Zie hier wat deeze Sweed ten opizigt van
de Tanden aantekent. In de Bovenkaak hebben
zy niet, gelyk andere Slangen, liegt s twee
Honds- o f Hoektanden , maar meer j onder
welken vier by kans. van eenerley grootte zyn,
te weeten twee ter wederzyde van de Boven-
Isaak in de Bek > die veel dunner en fcherper
im
dan de fynfte Els of Naald zyn. Het Dier
kan dezelven uitfchieten en weder in haaien,
gelyk de Katten haare Klaauwen, doch aan den
Wortel zyn nog eenige kleine niet uitgegroeide
Honds.tandjes. In de genen , die ik open
fneed, (zegt hy) heb ik tien of twaalf zulke kleine
Tandjes, ter wederzyde van den Bek v y f o f zes,
aan ’t Gehemelte op waards gevonden. Zonder
twyfel dienen deeze, om .’t gebrek der groo-
teren te vervullen, wanneer die by geval zyn
afgebroken : mïddelerwyl liaan zy meell ’c
onderlte boven , even of zy zo lang in een
Scheede Haken , tot dat het Dier ze van noode
hadt. Als men aan den Wortel der groote
Honds-tanden drukt, terwyl zy nog in de Kaak
Haan, loopt ’er een groenagtig Vogt in menigte
uit.
VIII. H O O F D S T U K .
Befcbryvingvan 't Gellagt der Serpenten, waar
onder de Boom-Slangen, en anderen, wegens hun.
ne verbaazende grootte Reus-Slang genaamd: de
Afgod der Negeren en Indiaanen; die, wegens
de Jierlyke Tekening, by ons Konings-Slangen
beeten.
D e Geflagt-naam, Boa, is niet oneigen gegeven
aan dit Gellagt, ’t welk die mon-
ftreufe SlaDgen bevat, door welken men wil
dat wilde Runders o f Buffels worden ingeflokn
I. Deel, VJ. Stuk, Ik
fff.
A fdeel.
Vil.
Hoofd.
STUK.