III. °P ’ c Land daar van kwam ontladen. Zie daar een
A fdeel, natuurlyke Drekbraaking. Hunne Paaring ge-
IV. fchiedt van vooren, leggende het Wyfje op de
stuk." Rng* De Eijeren zyn met een harde Korft be-
Kjokodil. kleed, doch een weinig oneffen, en niet egaal
maar Wolkagtig wit. (*).
Gebruik. Van dit Dier, hoe affchuwlyk ook, wordt
onder de Wilden veel gebruiks gemaakt. De
Eijeren zyn, voor de Negers en Indiaanen, een
voornaame Lekkerny. Het Vleefch, dat zeer
blank, doch wild en Moerasfig is van fmaak,
gebruiken zy ook tot Spyze; doch zommi-
gen merken aan, dat hetzelve een fterke Mos-
keljaat-Reuk heeft. Niettemin wil men, dat deeze
Dieren te Bantam tam gemaakt en gemeft worden,
gelyk men hier de Kalvers doet , tot Slagt-
vleefch. In de Geneeskunde heeft men het Bloed
tegen eenige Oogkwaalen en de beet van Slan.
gen, en het Vet, by wyze van Wryving ge-
appliceerd, tegen' de Koorts aangepreezen. De
Huid gebrand en in de droefem van Olie ontdaan
, verdooft het Vleefch zo zeer, dat men
allerley foort van Afzettingen verrigten kan ,
zonder gevoel byna van den Patiënt: zo fom-
migen verzekeren.
In Egypte wordt veel werks gemaakt van het
Blaasje, ter grootte van een Hazelnoot, met
eene dikke f to f , die naar Moskeljaat ruikt,
gevuld, dat men in de oude Krokodillen onder
de
(*) K e ife nacïj ^ a ïa fiin a , pag. 344,