JH. Rus wil, dat men, door het Poeijer van gedroog.
Afdeel, Slangen te zaaijen, Jongen kon voortbren-
Hoofd Sen > maar Redi heeft dit nooit door Proeven
stuk. beveiligen kunnen. Hedendaags twyfelt men
niet, o f zy teelen door Paaring, Koppeling of
Vermenging van het Zaad der beide Sexen
v o o r t ; te minder nu het Mannelyk Lid der
Slangen volkomen] is ontdekt. \ Schynt dat zy
zo wel Baaren als Eijeren leggen : want L a b a t
een Slang doende openen, die een Wyfjewas,
van negen Voeten lang, zag daar in Eijeren,
gelyk aan die der Schildpadden, in ieder van
welken hy ten minfte tien o f twaalf levendige
Jongen vondt, die zeer vlug waren, van dikte
als een Schryfpen, en ongevaar een half Voet
lang. Vier-en-zeventïg, uit zes Eijeren, werden
door hem gedood: anderen , uit een gebro-
k e n E y , floopen weg; waar uit blykt dat dee.
ze Dieren volwafïèn waren. Ook worden in
de Eijeren der gewoone Europifche Slangen ,
doorgaans, opgerolde Slangetjes gevonden. Van
de Adders i s ’t bekend, dat zy leevende Jongen
voortbrengen.
By aldien niet een menigte van dit Gebroed,
z e i, door andere Slangen, Mieren en Vogelen,
vernield werde, zouden zy byfter vermenigvuldigen
j hoewel het getal hunner Eijeren niet
zeer groot is, naar evenredigheid van de Salamanders,
en byfter klein, naar dat van de Kik-
vorfchen en Padden. S eba vondt ’er veertien ,
eafomtyds meer, in ieder Eijerftok, welken ’er
de
de Wyfjes-Slang twee heeft. Zo men dan het u j#
getal der Eijeren Helt op dertig, en dat uit ie- A fdeel,
der twaalf Jongen komen ; dit maakt tuflchen v *-
de drie en vierhonderd Jongen, in ééne Teelt. - J o j |
Maar mifichien hebben de Slangen eenige Jaa»
ren werk om tot de Voortteeling bekwaam té
worden ; gelyk R oe sel dit in de Padden en
Kikvorfchen waarnam.
Omtrent de overige deelen van de Voorttee- Inwendige
ling en dierlyke Huishouding der Slangen, geeft.deelen’
Seba zeer naauwkeurige Afbeeldingen. Hy
beeldt, in het Mannetje , de Teeldeel en a f,
en die zonderlinge, dubbelde, gedoomde Roe»
d e , welke aan de Slangen eigen is. De overige
Ingewanden worden door hem in ’t algemeen
en in ’t byzonder befchreeven. De Maag vondt
hy fomtyds niet veel wyder dan het Kanaal der
Darmen , ’t welk aan ’t end uitloopt in een
Riool, dat ook de Pisleiders ontvangt: zo dat
deeze Dieren, gelyk de Vogelen, hunne Drek
en Pis te gelyk loozen. De Nieren zyn zeer
langwerpig: de Lever is vaftgehegt aan de Longen,
welken een Zak maaken, die, gelyk in de
Kikvorfchen en Padden, een groot deel van den
Buik beflaat, ftrekkende zig tot aan de Nieren m
uit. Het Hart i s , naar reden van het Lighaam,
klein, en heeft maar ééne holligheid. De Tong
is Vleezig en dubbeld, aan ’t end fpitfe punten
maakende , die niet zeer fty f zyq ; aan den
wortel in een gemeene Scheede beflooten (*).
(*) Seba I^abinet. II, Deel, PI. CIX. bl.
1. Deel, VI. SluK, S £