IH.
A fdeel.
IV.
Hoofdstuk.
.
tftciodil.
Inwendige
deden.
g e l; maar, onder aan den Buik en een gedeelte
van de K e e l, kan menze kwetzen, alwaar zy
niet zulk een bekleedzel van Schubben hebben,
’t Blykt dat Sm ith hier Schubben noemt» ’t
welk anderen den naam geeven van Schilden»
Segmenten of StukkeD. De Negers van Afrika»
zegt B osman , maaken zig daar Bonnetjes o f
liever Helmen van, die immer zo ondoordringbaar
z y n , als o f zy met Yzeren Plaaten bekleed
waren.
De Sweedfche Doktor Hasselquist geeft
een zeer naauwkeurig Berigt van de inwendige
deelen der Krokodillen van de N y l, gelyk uit
de Ontleding van zulk een Schepzel» te Kairo,
gebleeken was. Hy beveiligt daar in» dat ’er
geen Tong was in dit Dier, maar een Velum
Palatinum, afkomllig van het fterke, gladde en
geelagtige Vlies, ’t welk het gantfche Gehemelte
van boven en onderen bekleedt, dienende
tot opening en fluiting van de Keel. De
Longen en het Hart waren klein; het Middel-
rift dun ; doch daarentegen de Maag en Zwelg-
pyp uit zeer fterke Wanden beftaande, gelyk
ook de Darmen. Dezelven hadden , tot een
Span afftands van de Maag, de wydte byna van
twee Duimen ;doch voor ’t overige,ter langte van
veertien Span, waren zy maar een Vinger dik
en hadden van binnen naauwlyks de wydte van
een Schryfpen. Het uiterfte end , ter langte
van omtrent een halve Span, dat men voor den
Endeldarm kon houden, was taamelyk wyd.
De
De Galblaas, tufichen de Maag en een der III.
Lobben van de Lever geplaatft, hadt de groot. A fdeel.
te van een Hoender-Ey: men vondtze gevuld ^ 00FD-
met een Theekopje vol dikagtige, donker groe- stuk.
n e , zeer bittere Gal. De Nieren waren van SjdediU
middelmaatige grootte en van de gewoone figuur.
Het Net op het Gedarmte en een dik Vlies, ’t
welk zig over den Buik uicftrekte, waren met
veel Vet vervuld.
De gemelde Heer, die zulks den 30 January,
des jaars 1 7 5 1 , te Kairo naar ’t Leven be-
■ fchreef, maakt eenige Aanmerkingen, ten op-
zigt van de Dierlyke Huishouding der Kroko-
dillen. Zy hebben, zegt h y , weinig Bloed,
gelyk de Dieren van beiderley Leven in ’t al-
gemeen, doch daar tegen is de veelheid van
Gal en Alvleefch-Sap in hun grooter, dan in
eenig ander Dier, naar reden van de Ingewanden
: waar uit b lyk t, dat de Natuur het Vermogen
van Verteering heeft willen vergrooten,
in een Schepzel, dat alles zonder Kaaüwen in-
flokt en doorzwelgt. Daarenboven neemt het
een groote*menigte Steenen in de Maag, gelyk
de Hoenderen door Zand, Kalk en Steentjes
de Verteering bevorderen. Doch het zonder-
lingfte is, dat de Krokodil geen Drek van ag-
teren uitwerpt, maar door de Keel: een ftuk,
egter, dat niet alleen uit het Berigt der genen
die aan de Nyl boven Kairo woonden, maar
ook uit de naauwheid der Darmen blykbaar
was. Die Luiden zagen dagelyks, dat Dier zig
1« Deel, Vl. Stuk. Op