lik en dit geeft ’er een fchril Gezigt aan. Meer
Ar deed. Vy f Maanden heeft hy ze niet in ’t Leven
TTIV- kunnen houden, en, toen hy een dergeftorve-,
stuk. nen opende, bevondt hy, dat in hetzelve veel
J^«i«e/w».Eijertjes waren, van grootte als die derkleinfte
Vogeltjes en. als met een Draad aan elkander
gehegt: zynde de Tong van ’t Diertje zo lang
als ’t Lyf.
De befchryving, welke Bosman van deeze
Diertjes geeft , komt in veele opzigten daar
mede overeen ; doch in Guinée fchynen zy
veel langer te leeven. Hunne Eijertjes gelee-
ken veel naar die der Haagdiiïen, en hy merkt
aan , dat dezelven, zo min als die der Slangen
en Schildpadden , een harde Schaal o f Dop »
maar flegts een Vliezig bekleedzel hebben. De
Kleur was groen met gryze Vlakken, of groen »
grys en Vuurkleurig , gemengeld.
Arthüs merkt aan, dat de Negers ze niet
Venynig agten, maar ze doodeD en eeten: daar
B arbot w il» dat die van Kaap de Monte niet
gedoogen f dat men ze doode. Om meer
andere tegenftrydigheden voorby te gaan , zal
ik hier woordelyk melden, wat de Heer Has-
selqüist , in zyne Ooflerfche Reizen ( * ) , daar
omtrent waargenomen heeft.]
Waarnee- 'U Deeze Haagdis (zegt h y ,) van welke de
mingen van^ oude Schryvers zo veel dat waar is en ver-
<*yisTSE * „ digt verhaalen, kreeg ik levendig, alzo het
„ Voor-
(*)HAssELQUisT33eife natll$aïafï:ma.Roftock.i 702,
„ Voorjaar dit Diertje uit zyne Holen, daar jf£
, het zig ’s Winters in verbergt, uitlokte* AfdeeL
„ Zyn Vaderland is by Smyrna, omftreeks het
„ Dorp Sedizend, alwaar het op de Boomen STUK.
„ en Steenhoopen rond lpringt. De Inwoo. l(amelten*
„ ners des Lands hebben my gezegd, dat het
, , zyne Woonplaats in holle Boomen neeme*
„ Ik heb dit zelf niet gezien; maar wel, dat
„ het langs de takken van den Olyfboom, Pla-
,, tanus en anderen, klautert,
„ De twee zonderlinge Eigenfchappen, die
„ men aan dit Diertje toegefchreeven heeft,
„ zyn Wereldkundig : men z e g t , naamelyk *
„ dat het allerley Kleuren aanneemt en van de
,, Lugt leeve. Ten opzigt van het eerfte ver*
„ zekerden my de Ingezetenen, dat, wanneer
,, men hetzelve een Kleed, o f iets anders, ’t
„ welk gekleurd was, voor hield, hetzelve de
„ Kleur van ’t Voorwerp, *t welk het z a g ,
„ aanftonds kreeg. Aangaande zyn manier van
„ Voeding werdt my door fommigen beveiligd,
„ dat bet van de Lugt alleen leefde, zonder
,, eenig ander Aas; doch anderen hadden ge-
j, zien, dat het Muggen ving.
„ Ik zal verhaalen, wat ik in de genen waar- omtrent de
„ genomen heb, die ik een tyd lang levendig
„ by my had. Vooreerft, wat de Kleur aan-
„ gaat: dat het Dier zyne Kleur verändere,
„ wanneer men het iets gekleurds voor houdt,
,, heb ik niet gezien; daar ik nogthans met al»
„ lerley geverwde dingen, Bloemen, Kleede*
I. Dsïl. VI. Stuk. I 4 , , de*