III,
AFDEEL. ' III.
Hoofdstuk,
Vingerig. De Kop is omtrent een vierde Duims
breed , van boven platagtig , niet zeer fpits;
de Oogen , welker Kringen zwart zyn , met
witte Schubben omringd, die voor Oogleden
ftrekken. De plaatfen van ’t Gehoor vertoo-
nen zig niet duidelyk, Van boven is de Kop
wel Knobbelagtig , doch niet gehoornd , noch
gekamd, maar fraay gefchubd. Voor in de Onderkaak
heeft het Diertje eenige Tanden, die
niet zeer fcherp zyn, doch dik en ongelyk van
langte: de Bovenkaak is geheel ongetand: de
Tong, dik en Vleezig, aan ’t end rond. De
Huid van onderen, aan de K e e l, is ruim en rimpelig
, loopende uit in een puntige Zak , die
gemeenfchap heeft met een middelgroefje binnen
in de Onderkaak ; en op de zyde als tot
twee blaasjes zig verwydende. De gemelde
£ak komt, met zyne punt o f tip, voor aan de
Borft. De Vleugels flaan ter breedte van omtrent
twee en een half Duim uit, en ftrekken
van de Voor- tot aan de Agterpooten , langs
het L y f heen. Z y worden onderfteund door
v y f dunne Ribbetjes, die als Straalen uitloo-
pen 9 zynde de.agterften zeer veel naar agteren
geboogen. Op de kant zyn de Vleugels eeni-
germaate hoekig, aan de enden van deeze
Ribbetjes: over ’t geheel zeer dun, Vliezig en
doorfchynende, ook ongemeen fyn gefchubd ,
gelyk het Lyf. De Kleur van ’t Diertje is op
fommige plaatfen Bemelfchblaauw , gelyk dit
agter aan den Kop, op hef L y f en aan de Beepena
nen, plaats heeft; doch voor ’t overige, zeer HI.
fierlyk, blaauwagdg zwart en wit gemarmerd; Afdeel.
onder aan den Kop met wit gelpikkeld; aan de jjoofd*
Pooten en Staart regelmaatig gebandeerd. Over stuk.
de Vleugels loopen een menigte verheven ftree-
pen , die in verdeelingen bruin en wit zyn ,
evenwydig aan elkander, maakende hoeken met
de gezegde Ribbetjes. Tuffchen deeze ftreepen
is de grond Afchgraauw.
Uit deeze befchry ving, die ten naauwkeurigfte, Weftindi-
door my, naar het Voorwerp is opgemaakt,ver-^ ^
toont zig een kennelyk verfchil met de Weftin- ‘ “ .
difche o f Amerikaanfche Draakjes, hoedanig een
’er op de zelfde Plaat is afgebeeld, en die men
thans hier menigvuldig vindt. Derzelver Vleugels
zyn zo rond niet doch gelyker van omtrek
en aa den rand gezoomd. Den Z ak , onder
aan de Keel , heb ik , in fommigen , wel zo
groot gezien, dat dezelve uitgerekt hadt kunnen
worden ter laDgte van drie vierde Duims. Aan
de zyden van de Keel waren ook zeer zigt-
baare byhangzels. De Kleur was Afchgraauw,
met wit gefprenkeld, doch in fommigen op ’t
L y f , in anderen op de Vleugels, geplekt met
groote zwartbruine Vlakken. De Kleur der
Vleugelen vertoonde z ig , in eenigen, rosagtig
o f vaal van Grond. Sommigen hadden het L y f
bruin en de Vleugels witagtig. De langte der
Staart was zeer verfchillende, in fommigen veel
korter dan het L y f , in anderen wel eenszo lang.
De Vleugels waren, in allen, geheel los van de
ï. dkei. vi. siujt. E 4 Voor