III. Voet (*). In een gedroogde Zee-Duivel, dien
A fdeel. ^ van rujm anderhalf Voet lang, is de
,fCVII. langte van het eene, doch niet het naafte aan
stuk. den Bek, over de vier Duimen: zo dat deeze
Hoofinbei, Sprieten o f Kraalcbeenïge Vezels, in die groo-
te Modfiers, van zes o f agt Voeten lang, waar-
fchynlyk wel anderhalf Voet lang zullen zyn.
Twee anderen heeft ’er de myne,van omtrent drie
Duimen. De gaaping van den Bek i s , op en
hederwaards, zes Duimen, de omtrek van het
L y f by de twee Voeten en de holte zo groot
als eens Menfchen Hoofd. Onder.de Haakswy-
ze kromme Tanden, die boven en onder in de
Bek liaan , zyn fommigen ongevaar een half
j»l. lv l Duim lang. In onze Afbeelding, gemaakt naar
3’ zulk een Hoofenbek van meer dan een Voet
lang, dien de Heer W . van der Meulen in
Spiritus bewaart, heeft de voorde Spriet ’t gé-,
melde Kwaftje zeer zigtbaar.
De Engelfche Heer Parsons befchryft een
Zee-Duivel, van vier Voeten en drie Duimen
lang; waar in, volgens de Afbeelding, de langte
van de langde Spriet over de twee Voeten
moet zyn geweed. Deeze Vifch was negentien
Duim, van de een tot de andere zyd e , op
’ t breedde. Onder aan ’t L y f hebben zy vyf-
Vingerige Vleezige Vinnen, als Handen gefat-
foeneerd, om daar mede langs de Zandbanken
o f
{*) Watson Dietljke Wereld , volgens de Vertaaling
van den Heer C. Nqsemah. Amfterd, i j6 i . bladz. 169,
de Z e e -Du i v e l e n . 535
o f den Oever te kruipen. De Tanden zyn niet nr.
op ryën, maar als by troppen geplaatd; dat A fdeel.
ik ook in de myne zie. Zyn Kop, zegt hy,
is zo Beenig, als die van eenigen anderen Vifch. STÜK.
De groote Vinnen zyn Kraakbeenig en Vleezig, Hoofenbti.
onderdeund door fterke Beenderen, die mee de
Opper-Arms Beenderen in de Menfchen overeenkomen.
- Onder ieder was een Zak of Beurs,
die langs de zyde van den Kop opwaards liep;
zyndeagt-en-twintig Duimen diep en zes Duimen
wyd. In deeze Beurfen, welker zyden de Kie.u-
weridekzels z y n , openen zig de Kieuwgaten, drie
wederzyds , in ’t diepde van den Bek. Ten
anderen oordeelt Parsons dat zy kunnen dienen
tot eene Wykplaats voor de Jongen, om zig
daar in te verbergen, zo lang, dat zy groot
genoeg zyn, om voor zig-zelf te zorgen. Evenwel
erkent die Heer, dat , indien deezë
Vifch Eijeren legt o f Kuit fchiet, gelyk andere
Viffchen , alsdan die Zakken o f Beurfen ,
waarfcbynlyk, daar toe niet zullen dienen, Bel-
lonius , alleen, hadt ’e r , en maar ter loops,
van gewag gemaakt (*)• , m i' | |
Dat de Zee.Düivel, tegen den aart der an- ingewan.
defe Kraakbeenige en ongefchubde Viffchen, den*
Kuit of Eijeren voortbrenge , wordt door Row-
deletius verzekerd. Ik vind, daar omtrent,
geen opheldering by de Hedendaagfchen; zelfs
nie*
(*) mies. Tfcnfatt. N. 492. p- 12Ö.
I, Ö E E i. VI. Stuk, L 1 4