1IL in een Tobbe met doode Viffchen gedaan, de*
A fteel. zelven levendig zou maaken. O f de gemelde
XIV. Eigenfchap hem diene om de Viflchen te be-
Hoofd- , , ^ , r ,
stuk. dvvelmen, en dus te vangen, lchynt weinig
I(ramp. zekerer; zo min, als dat hy daar van, tot zyn
verdediging , gebruik zou maaken. DeViflchers
op de Franfche K u lt, verzekerden den Heer
Reaumur , dat wanneer zy ’er, by geval, met
de bloote Voeten op traden, in het Been dergelyk
een Krampige Pyn ont'ftond, als wy hier
voor van den Arm gezien hebben ; doch de
Koude van den Vifch,op ’t Gevoel, belette dien
Heer daarvan de Proef te neemen. Men weet,
dat zyn Voedzel in Vifch beftaa.
IL O ) Roch*die bont is, met de Rug in 't midden
vleec g/ad en de Staart met êéne ry van Stekels ge*
voapend.
Thans komen wy tot de eigentlyke Rochen,
onder welken eenige Verfcheidenheden zyn , ten
opzïgt van de gladheid o f oneffenheid des Lig-
haams, die daar van byzondere Soorten maaken.
Den Latynfchen naam, Raja, willen fom-
miaen afgeleid hebben van ,’t fchraapen, dat
dan op de gedoomde alleenlyk paffen zou ,
welke de Grieken, zo ’t fchyrit om die zelfde
rè-
(i) Raja varia , Dorfo medio glabro , Caudä unico
Aculeorum ordine. Art. Ge». 73- **>• 102. RajaUndula-
ta five cinerea. RorJo. Piß. 34^- Gesn. Piß. 79*'
Piß. 2 Raja Undulata, Jqhnst. Piß,
reden, Batis noemden. Die naam is, zo wel III.
als de Franfche Raie of Raye, de onze Roch en
de Hoogduitfche Rocken of Rockefisk, aan vee- Hoofd-
len gemeen , doch in Engeland onderfcheidt stuk.
men ze door byzondere naamen. Deeze Soort
wordt, van onze Viflchers, Vleet genoemd.
De Rochen zyn Kraakbeenige Viflchen, zonder
Zwemvinnen, plat en zeer breed van L y f ,
doch zo rond niet als de Krampvifch, hebben,
de een lange, dunne en zeer beweeglyke Staart,
die in de meeften meer o f min gedoomd is , zo
wel als \ Lyf. Allen hebben zy, voorde Oogen,
een Vlak , die in ’t Latyn Nebula genoemd
wordt; naby dezelven twee groote Gaten, en
voor den B e k , in plaats van Neusgaten, nog
andere Openingen. Daar zyn ’e r, die Tanden
hebben: in anderen is de Bek maar niet een
oneffen Been gewapend: doch allen hebben zy
de Kieuwgaten, ronder aan ’ t L y f , open. Haar *
Lever is in fornmigen rooder, in anderen gee-
le r , met een Galblaasje daar aan gehecht. De
Milt legt in de omdraaijing van de Maag en de
Darmen zyn wyd in ’t begin, aan ’t end naauw.
De Natuur heeft hun befchut voor de aanranding
der meefte verflindende Viffchen. Evenwel
vindt menze zo menigvuldig niet, als daar
uit wel zou volgen ; ’t welk daar van daan
fchynt te komen, dat hunne Voortteeling op
een andere wyze gefchiedt.
Immers hoe ongemeen talryk de Eijertjes ook Roch-
in de Eijerftok van een Roch zyn , men merktTas^s’
I. Deel. VI. Sivk, aan.